Tijdschrift
Het is een beetje vervelend om te moeten constateren, maar van de zes verhalen in Maatstaf 11/12 steken de twee vertaalde verhalen met kop en schouders uit boven de vier oorspronkelijk Nederlandse verhalen. Aan de entourage ligt het niet: Henk Meijer laat zijn verhaal In het geweer in Frankrijk spelen, Rob Schouten zit met Roommates in de Verenigde Staten en Hilde de Bresser laat ons in Ionassis Village meegenieten van de verkiezing van de leukste man op Kreta, alleen Henk van der Ent blijft in Het leven zelf dicht bij huis en schrijft over de echtscheidingsproblematiek van een gescheiden leraar Nederlands. De eerste drie verhalen beginnen veelbelovend, maar gaan alle als een nachtkaars uit. In In het geweer krijgen de ik-figuur en zijn vrouw, die een groot deel van het jaar in Souillac doorbrengen, op een dag onaangekondigd bezoek van een plompe vrouw. Zij is een autochtoon en wil de echtgenote van de verteller graag complimenteren met het bijzonder waardevolle boek dat zij over de streek geschreven heeft. Het grote huis bij de brug heeft de vrouw geerfd en daarin heeft ze een schat aan oude documenten en waardevolle informatie gevonden. Misschien dat ze daarmee hier aan het juiste adres is? Ondanks het feit dat het echtpaar op alle mogelijke manieren de boot afhoudt (het boek is immers al klaar en zij kennen de informatie van mevrouw Wahl allang) slagen zij er niet in om aan een bezoek van de vrouw, haar opgeblazen zoon en karikaturaal ongehoorzame kleinzoon te ontkomen. De naam van het onhandelbare kind, dat Kevin Patric heet, zet de verbeelding van het echtpaar in werking. Een geheimzinnge achtergrond met Ierse wortels dichten zij de militair uitgedoste vader van het kind toe, die inderdaad een passie heeft voor geweren. En waarom zou de moeder van Kevin Patric eigenlijk naar Parijs zijn vertrokken? De lezer komt hierover niets te weten, ook de reden
waarom de familie Wahl zo vasthoudend is wordt niet verklaard en zo blijft het verhaal voor mijn gevoel nogal onaf. In Roommates van Rob Schouten zie je de ik-figuur al zitten, gekleed in verschoten spijkerbroek en T-shirt in een rommelig en beetje vies appartement met een zeer stads uitzicht. In een paar regels wordt dit beeld heel helder opgeroepen. Hij krijgt tegen zijn zin een nette, bij nader inzien nogal opdringerige huisgenoot, ook een Nederlander die via een onduidelijk uitwisselingsprogramma aan dezelfde universiteit studeert waar de ik werkt. Ook in dit verhaal wil de protagonist eigenlijk niks van al die toenadering weten, maar laat zich net als de hoofdpersonen in In het geweer volkomen overweldigen door de bezoeker. Het proces voltrekt zich langzaam en subtiel: van kleine wijzigingen in de badkamer (de tandenborstels staan ineens in een bekertje) tot aan de dag waarop huisgenoot H.M. op de bank in de woonkamer ligt te vrijen met het zoveelste vriendje dat hij ongevraagd heeft meegenomen en dat er ook zal blijven wonen. ‘Heeft H.M. me in zijn macht of bevindt ik me in mijn eigen onmacht? Het doet er eigenlijk al niet meer toe. Ik ben het zelf die het huis uit geschopt zou moeten worden, vanwege mijn onverdragelijke slapheid, mijn onvermogen om te zeggen waar het op staat,’ besluit de ik paradoxaal genoeg. In Ionassis Village slaagt Dene er niet in haar vriend Wiel ervan te weerhouden mee te doen aan de Mister Kreta-verkiezing op een melige en vooral warme vakantieavond. Ook hier komen we weinig te weten over het hoe, wat en waarom van Dene en Wiel en de handeling in het verhaal vind ik te mager om desondanks de aandacht vast te houden. Toen ik acht was van Luis Vilela is een mooi, vol en afgerond kort verhaal, heel anders van stijl dan de andere verhalen. Hetzelfde geldt voor het fragment uit de novelle Hersenen van Gott.
EVA COSSEE