Ontberingen in Klein-Azië
Twee nieuwe Nederlandse vertalingen van Xenophons Anabasis
Anabasis De tocht van de tienduizend door Xenofon Vertaling Gerard Koolschijn en Nicolaas Matsier Uitgever Ambo, 218 p., f 35, -
Tocht van de tienduizend door Xenophon Vertaling Marc Moonen Uitgever De Haan, 282 p., f 34,90
Wim Hottentot
Het is het noodlot van schoolauteurs dat geen mens ze later nog inkijkt. Vondels Gijsbreght zou heel wat populairder zijn, als niet zo menigeen alleen al bij zijn naam somber stemmende associaties had met treurige uren op school. Die school is - door organisatie, atmosfeer, inrichting en massaliteit - wel ongeveer het slechtst denkbare instituut om de jeugd ontvankelijk te maken voor literatuur en lezen.
De Anabasis van Xenophon. ‘De oude fiets waarop de gymnasiast het moest leren,’ zo noemen Koolschijn en Matsier het werk niet ten onrechte. Nog altijd trouwens: Xenophon schrijft korte zinnen in een doorzichtige stijl over herkenbare zaken.
Zeker geen Klassiek Meesterwerk, maar wel een levendig, instructief, soms schokkend, dan weer innemend, soms tragisch, dan weer (bijna) komisch relaas vol Beproefde Ingrediënten: oorlog en vrede, list en bedrog, moord en doodslag, schuld en boete, lief en leed, chaos en anarchie.
Xenophon (circa 427-355 v. Chr.) was een Athener die in 401 v. CHr. naar Klein-Azië ging. In zijn geboortestad speelden zich op dat moment zeer felle conflicten af tussen democraten en reactionairen. De conservatieve Xenophon achtte het om een alleen hem bekende reden raadzaam even te verdwijnen.
In de Anabasis vertelt hij wat hij meemaakte in Klein-Azië dat hoorde tot het Perzische rijk. Cyrus de Jongere, de broer van de Perzische koning Artaxerxes, ronselde er een huurlingenleger met de bedoeling een staatsgreep te plegen in Babylon en zijn broer af te zetten. De anabasis uit de titel is de tocht het binnenland in - de weg naar Babylon. De ongeveer veertienduizend Griekse soldaten weten dan nog niet wat het doel is. Elke dag trekken ze een aantal ‘parasangen’ verder. In de herinnering van veel gymnasiasten blijft Xenophon onvermijdelijk verbonden met die raadselachtige parasang. Koolschijn en Matsier rekenen hem keurig om in kilometers, maar ik heb alle begrip voor Moonen die dat niet doet omdat hij vindt dat het woord ‘eenvoudig niet weg te denken is uit de Anabasis’.
Pas na ongeveer twee maanden en heftige conflicten over de hoogte van de soldij, komen de manschappen erachter wat Cyrus van plan is. Het leger, waarin ook nog honderdduizend Perzen meetrekken, nadert tot vlakbij Babylon. In de slag die volgt als Artaxerxes verschijnt, winnen de superieur bewapende Grieken met gemak, maar Cyrus... sneuvelt. Daarmee is de tocht meteen zinloos geworden!
Even voor de slag had Xenophon, die als een soort waarnemer en niet als militair mee was, zichzelf op Hitchcock-achtige wijze eventjes in beeld gebracht tijdens een nietszeggend gesprek met Cyrus. Iets dergelijks gebeurt nog twee keer voordat hij als een der belangrijkste aanvoerders van de Grieken zal gaan optreden.
In onderhandelingen met koning Artaxerxes komt men overeen dat de Grieken onder begeleiding van troepen van Artaxerxes terug naar Klein-Azië zullen gaan. Op een gegeven ogenblik worden vijf Griekse generaals en twintig opperofficieren onder voorwendsels naar het Perzische kamp gelokt en gedood. Dan vangen Xenophons finest hours aan. Na een voorspellende droom convoceert hij de overgebleven officieren en sterkt hun moreel met een donderspeech: men moet een nieuwe leiding kiezen en zich vechtend en plunderend de weg naar huis banen.
De ontmoeting van Cyrus met Xenophon. Illustratie van A.A. Tadema uit een schooluitgave van de Anabasis
Uiteraard kiezen de mannen Xenophon zelf als een van de nieuwe leiders, voordat de zware tocht terug begint: vijfenveertighonderd kilometer door vijandelijk, onherbergzaam gebied, zonder enige hulp van buitenaf. Ze worden grotendeels lopend afgelegd, terwijl de Grieken aanvankelijk voortdurend door Perzische ruiters en boogschutters en later door allerlei inheemse volkeren worden bestookt. Voor hedendaagse ogen treden ook de Grieken trouwens niet erg zachtzinnig op.
In Armenië valt de winter in. Sommige soldaten moeten letterlijk verder geslagen worden, omdat ze niet meer kunnen. Meer dan dertig vriezen er dood, anderen worden zonder veel pardon achtergelaten wegens afgevroren tenen en sneeuwblindheid. Eindelijk bereiken ze de kust van de Zwarte Zee. Iedereen juicht opgetogen: thalatta, thalatta (‘de zee, de zee’), waarschijnlijk de beroemdste woorden uit de Anabasis. Merkwaardig genoeg worden de woorden vaak in hun Ionische vorm ‘thalassa, thalassa’ aangehaald - zelfs door Koolschijn en Matsier in hun inleiding. Geerten Gossaert heeft ‘Thalassa!’ als gedichttitel, maar Heine wist beter. Bij hem is het terecht ‘Thalatta’.
Als het leger Trapezus, de eerste Griekse stad, bereikt, zijn zesduizend man verloren door oorlog, ziekte, sneeuw en desertie. Het grootste gevaar is nu geweken en de lezer krijgt sterk de indruk dat Xenophon verder vooral een zelfrechtvaardiging wil geven. Er vinden kennelijk allerlei politieke intriges plaats, maar ik denk dat Xenophon hierover niet vrijuit kan praten. Vooral de Spartanen oefenen invloed uit. De manschappen blijken Xenophon, die hen toch terug naar de veiligheid heeft gebracht, te wantrouwen en ik kan ze geen ongelijk geven.
Tenslotte gaat het overblijfsel van het leger in Spartaanse dienst over. Xenophon vertelt niet wat hijzelf verder deed. Uit een ander werk van hem, de Hellenica, krijgen we echter de indruk dat hij ook toen aanvoerder bleef.
Dank zij een terloopse opmerking ergens in de Anabasis weten we dat hij verbannen werd uit Athene en in 394 zou hij zelfs de kant van Sparta kiezen in de zogenaamde Corinthische oorlog tegen Thebe en Athene.
De twee vertalingen die bijna gelijktijdig verschenen, hebben allebei hun eigen verdienste. Koolschijn en Matsier lezen het gemakkelijkst. Moonen houdt zich meestal wat dichter bij het origineel, maar heeft soms moeite met de stijlniveaus, zodat zijn vertaling dan een te populaire toon krijgt. Hij geeft meer commentaar op de gebeurtenissen en maakt hier en daar met tekeningetjes bepaalde militaire tactieken duidelijk.
Nooit eerder las ik de Anabasis in zijn geheel: schoolherinneringen! Ik ben benieuwd of andere (ex-)gymnasiasten mijn ervaring delen. Als dat zo is moeten ze snel een van de vertalingen ter hand nemen. Ze zullen een heel nieuwe Xenophon leren kennen. Ikzelf ga mijn winteravonden maar eens met de Gijsbreght vullen.
■