Negatief idealisme
Er staan in Olifant achter blok essays over vele andere thema's: over orde en complexiteit (aan de hand van Krol), over wat mooi is en dat altijd samen gaat met het ware en het goede en over stijl bij Bordewijk, Maarten 't Hart, Schierbeek, Couperus, Kellendonk. Ankers onzekerheid is van zelfbewuste aard, zodat hij aangenaam vaak een vermetele poging doet het ongrijpbare in ieder geval voor zichzelf grijpbaar te maken met een bewering of conclusie: ‘Kunst is een hiërarchisch kwaliteitssysteem van beperkte omvang’; ‘Kunst kan ons inzicht wel verdiepen, maar brengt het zelden aan’; ‘Hoe complexer een kunstwerk des te mooier’; ‘Het beeld dat het kunstwerk is, bepaalt onze primaire ervaring, die onmiddellijk verbonden is met de mythische, religieuze laag in onze geest.’ Hij kiest daarbij vaak voor een evocatieve vorm (over Bordewijk: ‘Als een croupier van de leegte heeft hij restanten taal bij elkaar gegrist’). Hij heeft een voorliefde voor formuleringen als ‘een lege, blinde wereld’ en vaart soms wat blind op de ideeën van Jean Baudrillard. Anker stelt ‘de lege, blinde wereld’ soms wat al te leeg (al te gebaudrilleerd) voor en maakt dan de indruk alsof hij meer gegrepen is door het idee ervan en de werkelijkheid alleen nog door middel van die fixatie kan zien. Anderzijds corrigeert hij zichzelf op zulke momenten vaak, meestal met kleine verzuchtingen (‘ach’, ‘uuh’,) en door een opgewekt cynische toon, die het pendant is van de grillige grammatica in zijn poëzie: een protest tegen zijn eigen ernst in dit geval. Wanneer hij grote woorden gebruikt gaat dit altijd gepaard met enige relativering, bang om in de klem van de stelligheden te raken. Anker heeft ook heimwee naar stelligheid, maar geeft er alleen niet consequent aan toe. Het is de pendant van het ‘gif van de
zachtvloeiendheid’ waaraan hij ook niet toe wil geven. In alle essays is sprake van een ‘negatief idealisme’, een mentale gesteldheid die ervan uitgaat dat de werkelijkheid onloochenbaar is zoals zij is, maar dat zij niet is zoals zij moet zijn. Anker vindt dat negatief idealisme ook kenmerkend voor Kafka, Céline en Beckett. In de praktijk leidt dit negatief idealisme bij Anker tot deze ernstige, grimmigopgewekte, intelligente, enigszins fatalistische (‘Ik geef toe dat een zekere levenswil niet ontbreekt, maar ik verbied u die met het woord “positief” te annexeren’) essays die tot het beste behoren van het genre.
■