VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
21 januari 1989 - nummer 3
Het gif van de zachtvloeiendheid
Olifant achter blok door Robert Anker Uitgever Querido, 215 p., f 39,50
Carel Peeters
In de zorgvuldig opgebouwde gedichten van Robert Anker wordt allerminst gestameld, ook al noemde hij zijn dankwoord bij de uitreiking van de Jan Campertprijs voor de bundel Van het balkon (1983) ‘Leve de stamelaars’. Wel is hij er nadrukkelijk op uit geen ‘zachtvloeiende’ zinnen te schrijven. Hij ontregelt de zinsbouw, maakt zinnen niet af (ook al zet hij een punt), nieuwe regels staan niet altijd in verbinding met de vorige, er worden sprongen gemaakt. In het gedicht ‘Alles gefilmd’ (uit: Nieuwe veters, 1987) staan achter elkaar de zinnen ‘Is hij die lieve man die met de kinderen praat./Kan deze nieuwe wijk een nest tegen de wereld./Het zwemt zijn grenzeloze ogen in en uit.’ De aanvechting om het gestileerde grilligheid te noemen is groot; gestileerd is het wel, maar het behoudt zijn ruwe, ontregelende effect. Het is een van de sterke en kenmerkende kanten van zijn poëzie en de uitdrukking van een mentale gesteldheid, die weer een uitvloeisel is van zijn emotionele instelling en zijn gedachten over de toestand van de wereld: ‘Ontregel de wereld en begin bij jezelf.’ De volzin beschouwt Anker als een ‘usurpator, als een dienaar van de bestaande orde’ en het werktuig van ‘burgerlijke deugden’ als ‘zeggenschap, zelfbeheersing en zelfverzekerdheid’. Beheersing is echter een opvallend kenmerk van Ankers poëzie; hij gebruikt haar om die zeggenschap en zelfverzekerdheid effectief te kunnen ondergraven.
De grilligheid is zich van zichzelf bewust bij Anker; het is de vorm van zijn protest tegen de rechtlijnige volzin. Poëzie is bij hem het terrein waar men zo min mogelijk lippendienst hoeft te bewijzen aan het vigerende denken dat bij voorkeur in gelikte volzinnen spreekt: de volzin is de Mercedes van het denken. Poëzie is een gebied waarin ‘compromis’ een woord is, en geen werkelijkheid. In de geconcentreerde vorm van poëzie kan alles precies worden gezegd, zodat poëzie alleen al daarom subversief kan zijn. De essays die Anker in de loop der jaren in Tirade publiceerde en die nu verzameld zijn in Olifant achter blok, verlopen ook enigszins grillig, maar ook daarin heeft Anker alles goed in de hand. Het is een vaste hand die over onzekere zaken schrijft, verwant aan de essays van Gerrit Krol, wiens naam nog al eens valt. Anker is echter veelzijdiger; hij weet niet alleen veel van de Nederlandse poëzie en het proza, maar ook van muziek, beeldende kunst, fotografie, ballet. Hij heeft een scherp bewustzijn van de hedendaagse cultuur. Dat is zowel een sterk primair poëtisch als uiterst reflexief bewustzijn en dat is precies de verhouding waarin deze scherpzinnige en prikkelende essays zijn geschreven. Anker heeft met herkenning en instemming Peter Sloterdijks Kritiek van de cynische rede gelezen, gezien het bij herhaling optredende begrip ‘verlicht verkeerd bewustzijn’, dat kenmerkend is voor mensen die precies weten wat er mis is met de maatschappij, maar die er met weinig of geen gewetensnood aan meedoen. Anker is sterk doordrongen van het bestaan van dit soort bewustzijn en ziet het zelfs als onvermijdelijk, maar onder protest. Er zit ‘voor ons door inzicht verziekte, moderne bewustzijn’ niets anders op ‘dan te zoeken naar een modus vivendi waarin een volstrekte helderheid van denken gepaard gaat met een vorm van
verzoening, zonder dat het a-politiek wordt.’ Die laatste zin achter de komma moet men niet over het hoofd zien, want die is niet minder belangrijk dan die zin over verzoening. In al deze essays beschrijft Anker de toestand van de hedendaagse samenleving en cultuur, maar dat wil niet zeggen dat hij er, ondanks een zekere mate van ‘verzoening’, mee instemt. Het is als met zijn poëzie: daarin moeten de grammaticaal goed lopende zinnen soms uit protest worden ontregeld door grillige uitstapjes (die bovendien een poëtische functie krijgen).
cathy hemmer
Essays over poëzie en cultuur van Robert Anker
De poëtische, emotionele kant van Ankers bewustzijn wordt beheerst door een heimwee naar (bij voorbeeld) het vanzelfsprekende leven dat hij in zijn jeugd leidde in het Friese dorp Oostwoud - idyllische omstandigheden blijkens de aardige terzijdes die Anker eraan wijdt. Maar het recht op dit heimwee heeft hij afgeschaft, omdat in zijn ogen tegenwoordig niets meer vanzelfsprekend is, maar juist berekend, gepland, voorzien. Dit soort heimwee zou kleffe nostalgie zijn en in een anachronistische verhouding staan tot de tegenwoordige tijd. Ook de warme deken van een godsdienst of ideologie behoort niet meer tot zijn mogelijkheden. Hij schrijft hierover in een inderdaad ‘verdomd goeie’ (hij zegt het zelf) brief als reactie op een verzoek om gedichten te mogen opnemen van een katholiek opleidingsinstituut voor leraren dat een bloemlezing met Nederlandse poëzie wil uitgeven. (Die bloemlezing bleek later een practical joke van Jeroen Koolbergen van uitgeverij Tabula.) Uit die brief blijkt dat Anker op een welsprekende manier in de val zit van het moderne bewustzijn en in al zijn gedachten en handelingen wordt gestoord bij de gedachte aan het gebruik dat men ervan zou kunnen maken in een samenleving waarin alles een bikkelhard spel is, zelfs met emoties. Dat moderne bewustzijn (‘misselijk van zijn eigen verstand’) hunkert naar een ideologie en stelt zich ondertussen tevreden met de surrogaten van de consumptiemaatschappij. Ondanks zijn heimwee: in die val trapt Anker uitdrukkelijk niet.