Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneDit zijn de jaren van de persoonlijke bekentenis, van de ontboezeming, het eigen verhaal, het intieme detail; een gouden tijd voor autobiografie en ego-document. Was er enkele decennia geleden nog een school critici die het waagde te beweren dat je niets hoefde te weten van het leven van een schrijver om zijn werk te kunnen lezen en te begrijpen, vandaag de dag mag datzelfde werk gerust ongelezen blijven, omdat het eenvoudig niet kan wedijveren met het boeiende leven van de auteur. Niet langer gaat het om wat hij of zij schreef, maar waarom. Sartre schreef zo snel, omdat hij te veel pepmiddelen gebruikte; Couperus omdat hij geld nodig had; Byron omdat hij bang was om dood te gaan. De dagboeken van mevrouw Tolstoj, zo stond enige tijd geleden te lezen in een maandblad voor vrouwen van deze tijd, kunnen zich moeiteloos meten met de romans van haar echtgenoot, en ze hebben er op voor dat alles wat er in staat echt is gebeurd. Waarom dus nog iets verzinnen, wanneer de werkelijkheid al zo fascinerend is? Brieven, dagboeken, interviews, herinneringen: een oneindige reeks persoonlijke onthullingen, een niet aflatende stroom intieme ditjes en datjes. Alles waar de hedendaagse schrijver in het dagelijks leven tegenaan loopt, wordt belangrijk genoeg gevonden om beschreven te worden; zijn partner, zijn kinderen, zijn eet-, drink-, lees- en bedgewoonten, zijn voorkeuren en antipathieën, angsten en frustraties, zijn kleine geluk en ongeluk, zijn huisdieren, en last but not least zijn vrienden, naar het leven getekend, liefst aangeduid met intrigerende initialen. Zijn werk is een rijtjeshuis waar de gordijnen dag en nacht open zijn; een staande invitatie voor gluurders. Er hoeft geen literatuur meer van gemaakt te worden, het is al literatuur. Natuurlijk is het niet echt literatuur, maar edeljournalistiek vermomd als literatuur, de petite histoire als letterkundig meesterwerk. In werkelijkheid zal zelfs de beste autobiografie het altijd moeten afleggen tegen een grote roman; Prousts verzamelde brieven zijn misschien interessant, maar de verzonnen werkelijkheid van A la recherche du temps perdu zegt oneindig veel meer over de werkelijkheid, alleen al om de eenvoudige reden dat de auteur die wereld veel en veel beter kent dan hij zichzelf ooit heeft gekend; het is zijn eigen wereld. Hetzelfde geldt voor het Persoonlijke Portret, de Intieme Herinneringen; er is voor mij geen wezenlijk verschil tussen Amanda (‘Follow me’) Lears My Life with Dali en De Beauvoirs Les céremonies des adieux; hoewel de bedoelingen achter De Beauvoirs onthullingen over Sartres nadagen ongetwijfeld beter zijn dan die van Lear, missen ze ten enenmale de complexiteit van haar beste romans. Ik beken, ik heb geleefd; wat bedoeld is als een oefening in eerlijkheid, eindigt maar al te vaak in kokette zelfverheerlijking. De autobiograaf noemt het een zoektocht naar de waarheid, een streven naar oprechtheid, een voorbeeld (of zelfs een waarschuwing) voor anderen, maar hij faalt wanneer hij niet erkent hoe groot de rol is die de ijdelheid speelt, wanneer zijn boek niet gedragen wordt door het besef dat de waarheid over zichzelf uiteindelijk buiten zijn bereik ligt. Of hij het nu wil of niet, de schrijver die zijn eigen leven op schrift stelt, richt altijd een monument voor zichzelf op. Het is niet toevallig dat deze dubbelzinnigheid - die vrijwel ieder ego-document kenmerkt - het beste geïllustreerd wordt aan de hand van een roman. Termeer, de verteller in Emants' Een nagelaten bekentenis, heeft zijn vrouw vermoord. Hij legt een bekentenis af aan de lezer in de vorm van een autobiografie. Maar zijn argumenten komen niet overeen met zijn motieven. De voorgenomen biecht blijkt in laatste instantie toch een daad van zelfrechtvaardiging te zijn. Wat lijkt op niets ontziende eerlijkheid, blijkt een wanhopige gooi naar de onsterfelijkheid. Zoals de Zuidafrikaanse romancier J.M. Coetzee het uitdrukt in het nawoord bij zijn Engelse vertaling van het boek: ‘Termeer, die beweert dat hij zijn gruwelijke geheim onmogelijk kan bewaren, legt zijn bekentenis vast en laat deze achter als een monument voor zichzelf, waardoor hij een waardeloos leven tot kunst maakt.’ Termeer is de autobiograaf pur sang; maar zijn persoonlijkheid, de complexe wisselwerking van motieven en argumenten, de typerende verwarring van zelfbedrog met zelfkennis, kan alleen tot zijn recht komen binnen de veelgelaagde werkelijkheid van een roman. Brieven en dagboeken, autobiografieën en memoires, ze kunnen interessant zijn, fascinerend, onthullend, of wat al niet meer; een roman is het leven zelf. |
|