Gezocht spitsvondig
In het land der dromen door Ellen Gilchrist Vertaling Sjaak Commandeur Uitgever De Arbeiderspers, 210 p., f 34,50
Eric Gobbers
Op het eerste gezicht zijn er in de verhalen van de Amerikaanse schrijfster Ellen Gilchrist voldoende elementen aanwezig om boeiende lectuur op te leveren. Zo laat ze vaak een confrontatie plaatshebben tussen totaal verschillende leefwerelden: een met drugs experimenterende tiener en zijn ouders, een geestelijk gestoord kind en haar normale adoptieouders of de fantasiewereld van een pubermeisje en de prozaïsche realiteit van haar thuis. Het milieu waarin ze de meeste van haar verhalen situeert biedt ook veel mogelijkheden. Het gaat om de maatschappelijk succesvolle rijkelui die tennissen, veel tijd in hun selecte clubs doorbrengen, merkkleding dragen, Camels uit ivoren pijpjes roken en de opvoeding van hun kinderen aan de hulp overlaten. Het is een milieu waar de scheiding tussen schijn en wezen zeer uitgesproken is en die scheiding zorgt ook geregeld voor een explosie. Zo'n rijke, succesvolle man of vrouw slaat wel eens door en begaat dan een moord, pleegt zelfmoord of laat alles achter om het avontuur tegemoet te gaan.
Veel van de verhalen in In het land der dromen gaan over kinderen, hun spelletjes, dromen en verbeelding. Maar net als die van hun volwassen equivalenten zijn de dromen en ambities van deze kinderen zeer banaal. Ze proberen elkaar voortdurend de loef af te steken door te snoeven over hun rijkdom of succesvolle verwanten. Vaak kiezen ze een bepaalde rol of identiteit en gedragen zich daar dan naar.
Hoe lang kunnen dergelijke personages, die zich alleen voor uiterlijkheden interesseren, boeien? De schrijfster gaat nooit verder dan een zeer afstandelijke beschrijving van gebeurtenissen, een statement of facts. Ze zoekt niet naar achtergronden of motieven, haar personages kennen geen evolutie. Het meisje in ‘Wraak’ bijvoorbeeld herinnert zich een zomer waarin ze een sprong met de polsstok maakte en bedenkt ‘dat alles wat er sindsdien gebeurd is niet werkelijk van belang (voor me) is geweest’.
Bovendien komt de spitsvondigheid van Gilchrist zeer gezocht over (‘Toen ik acht was, had ik een piano bestaande uit negen cocktailglazen’). De vreemdheid van de personages is zonder fundament. Het gaat hier niet om echte buitenstaanders, om nieuwsgierigen die zich verwonderen over wat voor anderen vanzelfsprekend is maar om fakes die alleen op zoek zijn naar een manier om in de belangstelling te komen. Dat onechte, onoprechte komt ook terug in de stijl, een stijl waarin ‘veel gesuggereerd’ wordt om te verbergen dat de schrijfster weinig substantieels te vertellen heeft. Als dit de dromen zijn, hoe vreselijk is dan de werkelijkheid?
■