Onbekommerde experimenteerlust
Pioniers van de psychologie
De geest in getal De beginjaren van de psychologie door Douwe Draaisma Uitgever Swets & Zeitlinger, 222 p., f 27,50
Fred Cornelisse
Houden overledenen de behoefte hun nabestaanden te adviseren, met een bloemetje uit het hiernamaals te verrassen, of gewoon de stuipen op het lijf te jagen? Groeien planten beter door gebed dan met kunstmest? En hebben ze trouwens een interessant zieleleven? Onnozele vragen die je in onze wantrouwig gestemde tijd niet meer hoort, zou je zo denken. Zou je dat inderdaad denken, dan heb je het mis. Omdat er altijd voor elke soort van onzin wel een geïnteresseerd publiek is te vinden, valt met bevestigende antwoorden op dergelijke vragen ook vandaag de dag nog wel een leuke boterham te verdienen. Op de Nederlandse televisie bijvoorbeeld. Wie zo'n broodwinning ambieert, moet slechts bereid zijn waar te nemen wat niet voor gewone ogen en oren is weggelegd. Een opleiding in de goochelkunst strekt tot aanbeveling. En liefst beschikt de kandidaat-tovenaar over flinke overtuigingskracht, wat ordinaire mensenkennis en een elastisch geweten. Een absolute eis is dat hij aanhoudend suggereert dat er voor sommige mensen meer te weten valt dan God en wetenschap te weten geven. Vooral met de traditionele wetenschap moet hij niets te maken willen hebben, een afkeer die overduidelijk wederzijds is. Dat lag vroeger allemaal wat anders.
De negentiende eeuw bracht belangwekkende veranderingen in het westerse denken. Over Marx en Darwin is men nu nog niet uitgepraat. Maar er werden toen ook minder schokkende gedachten, die nu gemeengoed zijn, gangbaar. Zoals de opvatting dat de menselijke geest, net als veel andere onderwerpen van wetenschappelijke belangstelling, min of meer gewoon te onderzoeken is. Voordien gaf de werking van de geest alleen maar stof tot eindeloze speculaties. De eeuwigdurende discussies konden niet worden beëindigd door evidente observatiegegevens. De experimentele toetsing van veronderstellingen over mentale eigenschappen hield men, om uiteenlopende redenen, voor onmogelijk.
In 1860 bewees Gustav Fechner dat althans sommige van zulke hypothesen wel degelijk toetsbaar zijn. In dat jaar publiceerde hij zijn onderzoeksresultaten die een verband aangaven tussen fysische prikkelsterkte en waargenomen intensiteit. En dat verband drukte hij in een eenvoudige wiskundige formule uit. De eerste psychologische wet was een feit. Deze wet markeert het ontstaan van de psychologie als afzonderlijke wetenschappelijke discipline.
Fechners bevindingen gaven de geleerden moed. Met grote voortvarendheid werden tal van geesteskenmerken aan experimenteel onderzoek onderworpen. Dank zij zulk onderzoek is dezer dagen veel meer bekend over de waarneming, het denken, het geheugen, motieven, gevoelens, en dergelijke, dan een eeuw geleden.
De autonome status van de psychologie werd betrekkelijk gauw door universitaire bestuurders erkend. In 1879 vestigde Wilhelm Wundt in Leipzig het eerste psychologische instituut ter wereld. Enkele decennia later was het aantal psychologische laboratoria al niet meer te tellen. Optimistisch was men over de toekomst van de psychologie. Maar mensen zijn eigenaardige wezens. Wie met mensen wil experimenteren mag op zijn onderzoekstocht eigenaardige moeilijkheden verwachten. Dat realiseerden de eerste psychologen zich onvoldoende. Zij waren enthousiast over het pas ontdekte onderzoeksgebied. Velen van hen meenden nogal naïef dat het met vrij eenvoudige middelen te ontginnen zou zijn. Praktisch geen idee was hun te gek om serieus in overweging te nemen. Ook de bovennatuurlijk geachte aspecten van de ziel konden op hun warme belangstelling rekenen. Helaas leent het bovennatuurlijke zich per definitie niet voor het experiment. Toch was er wel werk aan de winkel. In de vorige eeuw dienden zich namelijk vrouwen aan, veel vrouwen en ook wel mannen, die zeiden verbindingen te onderhouden met het dodenrijk. Dat was op zichzelf nog niets nieuws, maar voorheen hadden zulke contacten zich beperkt tot gerenommeerde heiligen en hun nog levende soortgenoten. Vanaf de negentiende eeuw duiken onheilige personen op die de goedheid hebben de groeten, of zelfs cadeautjes over te brengen van doodgewone overledenen aan hun familieden en vrienden. Geleerden van zo'n honderd jaar geleden beschouwden zulke begaafde boodschappers niet automatisch als oplichters. Het is tekenend voor het toenmalige intellectuele klimaat dat geleerden van allerlei slag, biologen, natuurkundigen, wiskundigen, geologen en noem maar op, weliswaar met de nodige argwaan, nieuwsgierig waren naar spiritistisch talent. Het is alleen al daarom een gelukkige gedachte van Douwe Draaisma geweest om aan zijn bundel opstellen over de pioniers van de psychologie een hoofdstuk over het spiritisme toe te voegen.
Belangrijker nog is dat het spiritisme een aanknopingspunt vormde om de grondslagen van het jonge vak te bespreken.
William James
david levine