Tijdschrift
Vijf jaar geleden publiceerde De Revisor als eerste een gedeelte uit het boek Gombrowicz en Argentine dat Rita Gombrowicz samenstelde uit de gesprekken die zij met vrienden en bekenden van Gombrowicz uit zijn Argentijnse jaren voerde. Nu heeft De Revisor 1988/6 een soortgelijke primeur uit het boek Gombrowicz en Europe waarin de auteur Rita Gombrowicz uiteraard een meer prominente rol speelt. Het boek begint in 1963, wanneer Gombrowicz naar Berlijn vertrekt. Een jaar later ontmoet hij in Frankrijk Rita, die tot aan zijn dood in 1969 zijn metgezel blijft. Samen vestigen ze zich in het zuiden van Frankrijk. Het appartement in Vence wordt net zo minutieus beschreven als de dagindeling van dit bijzondere paar. Een rustig, werkzaam leven leidden ze, met af en toe een autotochtje, incidenteel cafébezoek en dagelijks een wandeling van een uur. Het stuk in De Revisor heeft iets weg van een enigszins gestructureerd dagboekverslag, intiem over details als geen pantoffels en wel een pijp, terwijl andere deuren consequent gesloten blijven. Uit het geringe aantal voorwerpen waarmee Gombrowicz zich omringde en uit bepaalde zeer strikte opvattingen over liefde en affiniteit spreekt duidelijk de mentaliteit van iemand die op de vlucht is of beter gezegd van iemand die zich niet definitief wil vestigen. ‘Ons samenzijn speelde zich af op rechte stoelen,’ formuleert Rita het heel beeldend. ‘Als ik me overgaf aan een soort behaaglijk gespin, verbrak hij de harmonie.’ Toch trouwt hij met deze vele jaren jongere vrouw, die zich tijdens de verzorging van de steeds ziekere Gombrowicz nogal eens moet hebben weggecijferd. Niet dat uit haar tekst enig zelfbeklag klinkt, integendeel. Aan de achtergronden van hun huwelijk gaat zij voorbij. Zij schrijft alleen eenvoudigweg: ‘In de loop van de zomer had hij het plan opgevat te trouwen en zijn
zaken op orde te brengen.’ Zij treden met speciale toestemming van het openbaar ministerie thuis in het huwelijk, want Gombrowicz was er tamelijk slecht aan toe. Een half jaar later overlijdt hij en Rita eindigt dit fragment met de volgende fraaie zin over Gombrowicz op zijn doodsbed: ‘Hij leek in beweging, alsof hij een immense poging deed over een obstakel te springen.’ Toch was ik meer onder de indruk van het verhaal ‘De hals’ van Tarjei Vesaas dat Mick Spaan uit het Noors vertaalde voor De Revisor. Het taalgebruik van Vesaas is zeer suggestief en ondanks de geringe verhandeling in het verhaal, zit je op het puntje van je stoel te lezen. Mattijs heet de hoofdpersoon eigenlijk, maar iedereen noemt hem De hals, deze eenvoudige sukkel die met zijn oudere zuster samenwoont. Als een vreemde man hem staande houdt, hem bij zijn naam aanspreekt en zelfs een opdracht geeft, weet De hals niet wat hem overkomt. Ja, hij zal de klus klaren en de volgende dag direct naar de Westerhellingen roeien om de gemerkte berkebomen te kappen en in mootjes te hakken. Zijn zelfvertrouwen groeit, nu hij ineens serieus genomen wordt en daarom kan hij de klierige schooljongens die hij op weg naar huis tegenkomt, dit keer aan. Natuurlijk regent het gestaag als hij wegroeit en de hele dag eenzaam in het bos werkt. De hals raakt doorweekt en de sfeer is nogal zwanger van onheil. Hij wordt afgeleid door eenzame schrale sparretjes in het moeras ‘die op het randje van de dood leefden en nooit groot werden, met dorre misvormde takjes waarop donker korstmos groeide’. Maar hij overwint zichzelf, kapt die paar boompjes om en weet zelfs de man die aan het eind van de dag zijn werk komt inspecteren, van repliek te dienen. Hij moet op de Westerhellingen overnachten in een kleine hut, waar hij het vuur hoog opstookt en dampend en gelukkig opdroogt. Vesaas heeft een weinig conventionele stijl en maakt vaak wonderlijke overgangen. Toch
waait de vochtige geurige boslucht je uit dit verhaal tegemoet en slokt je helemaal op. Heel knap geschreven. Verder veel poëzie in dit nummer, vooral van Joseph Brodsky en een mooi openingsverhaal over een kinderfascinatie voor het portret van een jonggestorven tante.
EVA COSSEE