Net onder de oppervlakte
Een van de laatste zeven verhalen, ‘Blackbird Pie’, heeft bij uitzondering een gestudeerde verteller, die zich tot in detail herinnert wat hij allemaal heeft gelezen en alles weet van de geschiedenis maar hoegenaamd niets over zijn eigen vrouw of zichzelf. Maar hoewel het verhaal van wal steekt met schijnbaar gemakkelijke komische ironie ten koste van die arme geleerde sukkel, komt het in zijn weinige pagina's al snel in het diepe kille water van verlies, mislukking, ontreddering.
Zo kort beschreven klinken Carvers verhalen veel somberder dan ze zijn; parafrase werkt vervalsend, want ze zitten daarnaast vol verfijnde humor en poëzie en de bekoring van de ‘alledaagse’ ervaring. In een interview heeft Carver de kern van zijn onderwerp als volgt samengevat: ‘Er zijn bepaalde obsessies die ik heb en die ik probeer te verwoorden: de relaties tussen mannen en vrouwen, waarom we zo vaak verliezen wat ons het dierbaarst is, het wanbeheer van onze eigen innerlijke rijkdommen.’ Je zou denken dat Carvers materiaal dikwijls autobiografisch is, maar hij is nooit puur anekdotisch en laat nooit zijn helderheid vertroebelen door persoonlijke emotie. Wat hij wil treffen is het mysterie van het dagelijkse leven, het besef dat er ‘iets gebeurt net onder de oppervlakte’, zoals hij het stelde. Zijn wereld voelt als de werkelijkheid; autobiografisch misschien, maar dan wel, om die prachtige titel van Gertrude Stein te stelen: Everybody's Autobiography.
Raymond Carver en zijn tweede vrouw, de dichteres Tess Callagher
Carvers personages zijn niet in staat hun toestand te doorzien of helder te verwoorden. Het enige waarop ze hun hoop kunnen vestigen is geluk: het zijn geen mensen die dank zij een opleiding de sterkende illusie koesteren dat ze wellicht hun lot in eigen handen hebben. Maar ook al kunnen ze niet zeggen wat ze bedoelen, ze communiceren wel, door de ritmen van het spreken en vooral het zwijgen, en door woordeloze gebaren. Een typerend moment is dat in ‘Boxes’ waarop de verteller, wetend dat, nu zijn bejaarde zeurkous van een moeder binnenkort naar Californië verhuist, hij haar dus nooit meer zal zien, wordt overmand door sprakeloos verdriet:
‘Ik kijk mijn moeder aan. Ze houdt op met praten. Jill slaat haar ogen op. Alle twee kijken ze mij aan.
“Is er iets, jongen?” zegt mijn moeder.
“Wat is er?” zegt Jill.
Ik ga voorover zitten en sla mijn handen voor mijn gezicht. Zo blijf ik een tijdje zitten, en ik voel me er beschaamd en mallotig bij. Maar ik kan het niet helpen. En de vrouw die me dit leven gegeven heeft en die andere vrouw, met wie ik een klein jaar geleden een verhouding ben begonnen - ze roepen samen en staan op en komen naar waar ik zit met mijn hoofd in mijn handen als een dwaas. Ik open mijn ogen niet. Ik luister naar hoe de sproeier het gras striemt.’
Het onuitsprekelijke moment van stilte waar Carvers verhalen omheen bewegen en op aansturen is in het algemeen de dood, of er nu iemand overlijdt of niet; de moeder in ‘Boxes’ blijft leven, maar in ‘Menudo’ weigert de verteller voor zijn moeder een radio te kopen en hoort dan kort daarop dat ze terugkwam van boodschappen doen en ‘toen bij iemand in de struiken viel en overleed’. Het laatste verhaal in deze bundel is eveneens een buitenbeentje, namelijk een verslag (genaamd ‘Errand’) van de dood van Tsjechov. Tsjechov, die overleed op zijn vierenveertigste, was een van Carvers grote helden; in een essay (in Fires) waarin hij zijn artistieke credo bespreekt, citeert hij uit een verhaal van Tsjechov de zinsnede: ‘...en opeens werd alles hem duidelijk’ - woorden die hij ‘vol raadsel en potentie’ vond. Als Tsjechov op sterven ligt in een hotel, wordt hem champagne gebracht: ‘Tsjechov vergaarde zijn laatste krachten en zei: “Het is lang geleden dat ik champagne gedronken heb.” Hij bracht het glas naar zijn lippen en dronk. Na een paar minuten nam Olga hem het lege glas uit de hand en zette het op het nachtkastje. Toen draaide Tsjechov zich op zijn zij. Hij deed zijn ogen dicht en zuchtte. Even later stopte zijn ademhaling.’