Scherp en weemoedig
Kerst in Laren, het knusse dorp in het Gooi waar een koor van Duitse meisjes is uitgenodigd: ‘De gedachte was aardig, de verwezenlijking alleen in een eigenaardige dorpsgemeenschap als de onze denkbaar, en de voorzitter heeft ze “onze gasten” geheten, Duitse poëzie in zijn toespraak gevlochten, woorden van bemoediging en troost, toch zijn ze de eenzamen, de ballingen...’ Op 5 januari 1924 verscheen deze sfeertekening van Carry van Bruggen in het ‘Zaterdags Bijvoegsel’ van het Algemeen Handelsblad. Tussen 1921 en 1926 schreef ze de honderdzeventig columns die bekend werden onder de naam Plattelandjes, nu voor het eerst gebundeld, geselecteerd en van een heldere inleiding voorzien door Jan Fontijn en Diny Schouten (Conserve, f 32,50). Vele spelen zich af in en rondom het huis dat Carry van Bruggen in 1920 met haar tweede echtgenoot, de kunsthistoricus Pit, in Laren had betrokken. Aan merkwaardige types ontbrak het er niet, zoals ze al eerder had opgemerkt: ‘In Laren, Huizen en Blaricum, daar heb je van allerlei raricum.’ De botsing tussen de ‘boerenesthetiek’ en ‘onze artiestenesthetiek’, de herkenning, soms, van de geest van de Indische buitenposten in Laren, geeft ze scherp en tegelijk weemoedig weer. Maar ook komen haar filosofische stokpaardjes natuurlijk aan bod: de distinctiedrift van de mens, de vooroordelen over man en vrouw (over de term ‘kindvrouwtje’: ‘Ik heb nooit van een “kindmannetje” gehoord doch in mijn leven meer kinderlijke mannen dan (echt) kinderlijke vrouwen ontmoet...’) of de verwisseling van doel en middel. Nieuwigheden als jazz, spreken voor de radio en wielrenners (‘die kromgetrokken, zot verbogen wezens met piassenbroekjes en nummers op hun rug’) slaat ze met verbazing geestig gade. En heel mooi zijn de, vaak in socratische dialoogvorm
gestelde ‘Gesprekken’, zoals de latere columns omgedoopt werden. Mededogen en een wil tot begrijpen spreken eruit. En, weer, verbazing: ‘En dan houdt men nog vol dat de mens een redelijk wezen is!’
RW