Tijdschrift
Het meest verrassende gedeelte van de Cobra-tentoonstelling in de Nieuwe Kerk in Amsterdam vond ik de zijbeuk met de vele onbekende Deense schilderijen en objecten. In Jong Holland 1988/5 breekt Willemijn Stokvis een lans voor het belang van de Deense bijdrage aan Cobra. Dit nummer van Jong Holland is geheel gewijd aan deze internationale groep experimentele kunstenaars en bevat bijdragen van drie uitermate ter zake kundige acteurs. Gastredacteur Graham Birtwistle schreef een proefschrift over de kunsttheorie van Asger Jorn, Willemijn Stokvis promoveerde op de Cobra-beweging en Peter Shield schreef een dissertatie over de kunst in Denemarken van deze eeuw. Birtwistle had gerust zo onbescheiden kunnen zijn om het nummer te openen met zijn bijdrage, want hij schrijft het meest helder en overzichtelijk. Dat het nu veertig jaar geleden is dat Cobra begon, kan niemand ontgaan zijn door de televisieprogramma's, tentoonstellingen en zelfs de prachtige postzegels gewijd aan de vrolijke baanbrekende schilderijen. De vraag naar de betekenis van Cobra blijkt, ondanks al deze hernieuwde aandacht, nog steeds moeilijk te beantwoorden. Lange tijd was Stokvis met haar proefschrift dat in 1974 verscheen de autoriteit op het gebied van Cobra's historiografie. De eerste publikaties over de beweging verschenen in 1961 bij een aantal tentoonstellingen over Cobra na tien jaar. In de landen waarin Cobra zich afspeelde kwam de geschiedschrijving al vrij snel op gang; Franse, Duitse, Italiaanse en ook Amerikaanse studies verschenen pas jaren later, schrijft Birtwistle. Achteraf blijkt dat aan verschillende contribuanten aan Cobra de eer van initiator wordt toegeschreven. Volgens Stokvis ligt de kiem van de Cobra-beweging in Denemarken en een studie van de Fransman Jean-Clarence Lambert legt de nadruk op de rol van Christian Dotremont (die overigens de naam Cobra bedacht). Op zijn beurt zet Dotremont zich weer af tegen Constant Nieuwenhuys, die zich
later samen met Asger Jorn tegen Dotremont keerde. De kwestie is duidelijk, lijkt me: een groep met zulke sterke individuen kan maar een paar jaar gezamenlijk naar buiten treden. Constant en Jorn ontkenden achteraf beiden het hele idee van een Cobra-stijl of een Cobra-esthetiek; het enige echte Cobra zouden de zogenaamde collectieve schilderijen zijn geweest. Dat veel van de Cobra-deelnemers nog steeds actief zijn (zie de tentoonstelling waar ook werk van ná 1951 hangt) maakt de definiëring wat verwarrend. Willemijn Stokvis gaat in haar bijdrage in op de invloed van Cobra in Italië. Toen Asger Jorn in 1954 naar Italië verhuisde en daar begon te experimenteren met keramiek, voegden oude Cobra-vrienden zoals Appel en Corneille zich bij hem. De foto's die in Jong Holland zijn afgedrukt bij Stokvis' artikel geven een buitengewoon inspirerend en ook genoeglijk beeld van het gezelschap in Italië. Zij hadden ook allerlei idealistische plannen. Constant maakte een ontwerp voor een permanent zigeunerkamp, dat het uitgangspunt vormde voor de maquettes van een stad van de toekomst ‘met een stedelijk leefmilieu dat in alle opzichten aan de menselijke behoeften voldoet’. In het zogenaamde experimentele laboratorium in Alba, waar ook Jorn en Constant werkten, begon de Italiaan Pinot Gallizio met het schilderen op rollen doek en papier, een soort lopende-bandschilderijen, die per meter konden worden verkocht. Willem Sandberg exposeerde in 1960 werk van Gallizio in het Stedelijk Museum in Amsterdam, vermeldt Stokvis. Italië was dus, nadat de Cobra-groep bewust door haar leden was beëindigd, lange tijd de plek waarde utopistische en idealistische ideeën van Cobra doorleefden en nieuwe impulsen gaven aan andere bewegingen.
EVA COSSEE