Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Dickens. A Biography door Fred Kaplan Uitgever William Morrow & Co., 607 p., f 64,60 Importeur Van DitmarAtte JongstraBiografieën hebben vaak een polemische ondertoon. De extreemste voorbeelden van biografische polemiek vinden we in ons land vooral in de Multatuli-literatuur. Tal van levensbeschrijvers hebben aan de hand van Multatuli's ‘uitmiddelpuntige’ overtuigingen en levenswandel geprobeerd hun eigen morele waarden te propageren, anderen reageerden daarop met felle apologetische werken: de twisten duurden voort tot in 1979 Paul van 't Veers onpartijdige en respectabele Het leven van Multatuli verscheen. Het mooie van dat boek is dat Van 't Veer zonder er naar mijn gevoel één te breken over de eieren van de Lebakdiscussie wist te lopen en een overtuigende, samenvattende visie op Douwes Dekkers Indische loopbaan wist te geven. En verder zie je hem al schrijvend de geschiedenis van zijn hoofdpersoon ‘ontwikkelen’ in de maatschappelijk-sociale context van diens tijd. Vooral het laatste maakt Het leven van Multatuli tot een spannend boek. Helaas stierf Paul van 't Veer te vroeg: verder dan 1860 is hij niet gekomen. Zou hij de definitieve Multatuli-biografie hebben geschreven? De term ‘definitieve biografie’ lijkt in eerste instantie vooral uitgevers te dienen voor aanprijzingen op de achterflap. Het is immers niet te hopen dat het leven van bijvoorbeeld een schrijver voor de eeuwigheid vast komt te liggen in de formuleringen van één biograaf. Elke tijd heeft een eigen invalshoek, en als een schrijver bij het publiek leeft (zoals Multatuli nog steeds doet) zullen er biografieën blijven verschijnen. Net als de roman is ook de biografie zeer geschikt om opvattingen over het bestaan in het algemeen en het leven van het onderwerp in het bijzonder te demonstreren. Natuurlijk moet de biograaf zich in de eerste aanleg ondergeschikt aan zijn onderwerp maken, maar tijdens het schrijven moet zich een persoonlijke toon, een eigen visie ontwikkelen. Hoe nuttig het werk ook is dat bijvoorbeeld Wim Hazeu in zijn recente Achterberg-biografie heeft gedaan: hij kwam niet verder dan knechtenwerk. Hoeveel materiaal Wam de Moor ook in zijn Van Oudshoorn-boek bijeen heeft gebracht: het blijft het resultaat van de inspanningen van een literatuurboekhouder. De romanschrijver, die de biograaf óók moet zijn, ontbreekt bij Hazeu en De Moor. Materiaal verzamelen is zinvol werk, maar ik zie meer uit naar persoonlijk en dwars geschreven biografieën: zo wacht ik met spanning op de Multatuli-biografie die de polemist Hugo Brandt Corstius heeft beloofd. Ook de biografische traditie rond Charles Dickens (1812-1870) kent vele uitersten: hij is afgeschilderd als satiricus en vrouwenhater, als traumatisch levend mens, als schoolvoorbeeld van ‘toegepaste christelijkheid’, als een neurotisch en hoogst onaangenaam sentimentalist en als sociaal hervormer met een neiging naar marxistische ideeën, terwijl Dickens door een grote groep lezers nog altijd wordt geassocieerd met de gezelligheid van huis en haard, warme hartelijkheid en Kerstmis. Al in de jaren 1872-1874 verscheen de eerste biografie over Charles Dickens, geschreven door de literatuurcriticus, journalist en ‘man of letters’ John Forster. Forsters lijvige beschrijving van Dickens' leven en werken was niet zijn eerste biografie (eerder publiceerde hij boeken over Goldsmith [1848], Eliot [1864] en Landor [1869]), maar over geen enkel onderwerp heeft hij met zoveel liefde en toewijding geschreven als over zijn levenslange vriend Dickens. Zijn Life of Charles Dickens houdt het midden tussen een brieveneditie en een hagiografie en is, gemeten aan moderne opvattingen over de literaire biografie, bepaald geen meesterwerk. Maar het bevat een schat aan (inside-)informatie en is nog steeds adembenemende, persoonlijke lectuur. In haar in 1945 verschenen biografie erkende Una Pope-Hennessey dat zij schatplichtig was aan Forster, wat iedere Dickens-biograaf is. Ze noemt zijn boek ‘a masterpiece of Victorian biography’, en ‘the first and greatest book on Charles Dickens’. Het feit dat Forster in zijn partijdigheid vlekjes wegpoetste en kreukels gladstreek, compromitterende personen en situaties wegliet, doet voor haar niets af aan de waarde van zijn arbeid. Pope-Hennessey liet zelf het retoucheerpenseel onberoerd, maar zij schreef dan ook niet een ‘Victorian biography’. Ook Fred Kaplan doet dat in zijn nieuwe beschrijving van leven en werken van Charles Dickens niet: de moeilijke kanten van Dickens' karakter worden door hem ruimschoots belicht. | |
Verbrande correspondentieKaplan opent zijn biografie met een schitterende scène, die de biograaf als romanschrijver aan het werk laat zien: ‘Op een uitgelezen septemberdag in 1860 verbrandde Charles Dickens “de opeengehoopte brieven en papieren van twintig jaar”. De vlammen op het veld achter zijn huis op Gad's Hill laaiden hoog op in het zonlicht.’ In één passage heeft de biograaf daarmee de beperkingen van zijn materiaal geschetst én de introductie gegeven van het Victoriaanse karakter dat Dickens was. Ook latere schrijvers hebben hun correspondentie wel verbrand, maar Kaplan weet het in de loop van zijn boek overtuigend te associëren met de ‘retoucheerbehoefte’ van de Victorianen. En dat die behoefte in Dickens' geval sterk moet zijn geweest, laat de lijst met correspondenten zien van wie hij de ontvangen epistels in rook deed opgaan, in 1860 moet hij het belang van hun schrijverschap hebben ingezien: Carlyle, Thackeray, Tennyson, Ainsworth, Forster, Collins, Hunt, et cetera. Bij de vernietiging van al dit kostbare materiaal valt het als biograaf niet mee je onderwerp niet te gaan haten. Ook Kaplans laatste zin zou een roman kunnen besluiten. Hij heeft Dickens' begrafenis beschreven, waarbij de dominee tot slot aan Forster die, na dit al lange tijd voor zijn vriend Dickens te hebben gedaan ook nu de formaliteiten had geregeld, vraagt of het graf al gesloten kan worden. ‘Yes...,’ antwoordt Forster, ‘now my work is over and you may do what you like.’ Een mooie afsluiting, maar ook een merkwaardige: Forster zou de twee jaar daarop nog dag in dag uit aan Dickens ‘werken’. Fred Kaplan vertoont in Charles Dickens. A Biography vergeleken bij de eerste en laatste passages opvallend weinig trekken van de ‘romanschrijvende biograaf’. Zijn biografie is een dor en droog, weinig persoonlijk geschreven boek waarin ik elke (eventueel polemische) aandacht voor eerdere biografen miste. Una Pope-Hennesseys Dickens-boek wordt bijvoorbeeld nergens genoemd. Kaplans eruditie is vooral terug te vinden in zijn notenapparaat, verwijzingen naar eerder verschenen Dickens-literatuur treffen we in zijn tekst nauwelijks aan. Hierdoor is het belang van John Forster, Dickens' eerste biograaf, nogal onderbelicht. Het lijkt wel of Kaplan zich bewust buiten de tekst heeft willen houden in het streven naar een zo ‘objectief’ mogelijke biografie. Toch zijn de passages waar zijn persoonlijke belangstelling blijkt het [Vervolg op pagina 18] |
|