| |
| |
| |
Beste boeken 1988
De biografie wint terrein. Niet alleen verschijnen er steeds meer (zowel in het buitenland als in Nederland), zo dringen ook door in de lijstjes met ‘Beste boeken’, zoals de medewerkers van de Boekenbijlage die elk jaar samenstellen. Genoemd worden: P.A. Daum, Gerrit Achterberg, Winston Churchill, Annie Romein, Jacques Presser. De twee meest geruchtmakende biografieën van 1988, die van Arianna Stassinopoulos over Picasso en die van Annie Cohen-Solal over Sartre, komen niet voor, wat voor de eerste niet zo verwonderlijk is, gezien de kracht waarmee het boek her en der neergesabeld is. Bij Annie Cohen-Solal was het misschien juist haar succes dat zich tegen haar keerde. Is het te makkelijk om goed verkochte boeken op de lijst te zetten? Je zou het bijna denken, gezien de geringe overeenstemming tussen de lijstjes op de hierna volgende pagina's en de top-50 fictie en non-fictie, zoals die op pagina 2 staat. A.F.TH. van der Heijdens Het leven uit een dag vormt hierop de enige duidelijke uitzondering. Een boek dat kwaliteit en kwantiteit in zich verenigt.
| |
Anthony Paul
De Collected Poems van Philip Larkin (Faber & Faber, f 70,-), voortreffelijk geredigeerd door Anthony Thwaite, is een van die zeldzame boeken die al klassiek geboren zijn. Het is ontroerend in dit strikt chronologisch geordende boek het ontdekkingsproces van de schrijver mee te maken. Na een begin waarin hij vooral zijn meesters volgt, ontdekt hij plotseling zijn eigen authentieke stem en schrijft het ene meesterwerk na het andere: Church Going, The Whitsun Weddings, The Old Fools... Tenslotte is zijn laatste werk doordrongen van een bijna ondraaglijke eenzaamheid.
De roman die mij dit jaar het meest heeft geboeid is de fictieve reconstructie van de moord op president Kennedy, Libra van Don Delillo (Penguin Viking, f 22,95). Van de ongrijpbare Lee Harvey Oswald schetst hij van binnenuit een overtuigend en zelfs sympathiek beeld, terwijl hij Jack Ruby maakt tot de personificatie van alles wat de Amerikaanse stad aan morsigheid heeft. Een briljante uitdrukking van de paranoïde Amerikaanse nachtmerrie die de laatste kwarteeuw heeft rondgespookt.
| |
Peter van Zonneveld
Het mooist vond ik The Pillow Book of Sei Shonagon, waarin de stem van een Japanse hofdame na duizend jaar nog zo duidelijk te horen is. Hoewel er net weer een Nederlandse uitgave (Het hoofdkussenboek, Nijgh & Van Ditmar, f 27,50) verscheen, moet zij buiten de prijzen vallen, omdat het geen primeur betreft. Daarom kies ik voor Als dauw op de alsembladeren (Meulenhoff, f 36,50), het levensverhaal van een Japanse vrouw uit de elfde eeuw, vertaald en toegelicht door Frits Vos. Weer zo'n stem, weer verrassende observaties, weer die centrale plaats voor de poëzie. Ook bij de reisverhalen zijn veel leuke boeken verschenen, maar het meest genoot ik toch van een biografie van de ontdekkingsreiziger, plantenjager en geleerde Joseph Banks (1743-1820), in de beste Engelse traditie, door Patrick O'Brian (Collins Harvill, f 32,55). Heerlijk om eerst een wereldreis te maken met captain Cook, en daarna de baas te spelen in een uitgelezen kring van geleerden, terwijl je bovendien de Royal Botanic Gardens te Kew hun wereldfaam bezorgt. Dat wetenschap niet saai hoeft te zijn, bewijst ook Gerard Termorshuizens dissertatie P.A. Daum, journalist en romancier van tempo doeloe (Nijgh & Van Ditmar, f 69,50). Een boeiend en leesbaar boek over literatuur en leven in Indië. Mede daarom is 1988, zeker nu Rob Nieuwenhuys zojuist met zijn fotoboek Met vreemde ogen zijn drieluik voltooide, een uitstekend jaar voor de Indische letteren.
| |
Renate Rubinstein
Rijk en ingewikkeld genoeg om twee keer te lezen vond ik The Counterlife van Philip Roth, in het Nederlands vertaald als Het contraleven (Meulenhoff, f 19,50). Het is op een subtiele manier vernietigend voor de kitsch van de nederzettingen in de door Israël bezette gebieden op de westelijke oever van de Jordaan en voor het zoeken naar de zogenaamde roots van rijke Amerikaanse joden in het algemeen. Intelligent en geestig - het beste boek dat ik van Roth las.
Veel van I.B. Singer gelezen en daaronder ook een boek dat een lang gesprek is met Richard Burgin, getiteld Conversations with Isaac Bashevis Singer. (Doubleday). Van de vrije wil zegt hij: ‘De waarheid is dat het geloof in de vrije wil een categorische imperatief is (...) Het feit alleen al dat we allemaal praten over menselijke vergissingen bewijst dat we geloven in de vrije wil van de mens.’ Andere uitspraak over een raadselachtig fenomeen waarmee de autobiografische schrijver te maken heeft: ‘Het gekke is dat hoe unieker iemand is, des te meer hij lijkt op alle anderen. Dat is de paradox van het leven.’
Verhelderend en erg spannend vond ik Over de grens van Grossman (Veen, f 26,90), oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven, onder de titel The Yellow Wind in Amerika uitgegeven. Het gaat over de Arabieren in Israël, vlak voor de intifada. Liefhebbers van het kitsch-imago van Israël, zoals bij ons de EO dat in stand houdt, willen het naar ik gemerkt heb niet lezen.
Een neger uit Mozambique is de titel van een bloemlezing die Remco Campert van zijn gedichten heeft gemaakt. (De Bezige Bij, f 26,50). Ik vind dat een prachtige en zonderling ontroerende bundel. Niet voor niets heeft hij de P.C. Hooftprijs voor poëzie gekregen, hoewel hij die voor zijn proza net zo verdient. Als ik hem lees denk ik voor de zoveelste maal: nog steeds wordt hij onderschat.
| |
Atte Jongstra
Natuurlijk hoort een stukje als dit te beginnen met de vreugde over de Nederlandse vertaling van twee meesterwerken: Bouvard et Pécuchet van Flaubert (De Arbeiderspers, f 49,50) en Der Mann ohne Eigenschaften van Musil (Meulenhoff, f 49,50, gebonden f 69,50). Om het laatste boek uit te lezen, ik zal het maar eerlijk bekennen, heeft me tot nog toe de tijd ontbroken: daar moet je enkele weken voor uittrekken. Musil lees je niet zomaar en ook niet zonder kleerscheuren. Je wordt op het verkeerde been gezet, en zo gauw je je dat realiseert is het verkeerde been alweer verkeerd. Bij Bouvard en Pécuchet, het boek over de bibliotheek als (twijfelachtig) uitgangspunt voor wereldbeschouwing, geldt dat evenzeer. Hier wordt in ironisch en leesbaar proza (toegankelijker dan Musils roman) de lezer getest op moed en doorzettingsvermogen. Dat sommige lezers die beide kwaliteiten niet opbrengen, wordt in Bouvard en Pécuchet door twee feiten gerelativeerd: de beiden protagonisten zien hun eigen onversaagbare inzet vrijwel nergens beloond, en Flaubert zelf zag geen kans het te voltooien. Musil liet zijn ‘onpersoonlijke’ romanheld eveneens in een onvoltooid bouwwerk achter.
Twee Nederlandse titels die de lezer aangenaam op het verkeerde been zetten verschenen óók in 1988. Willem Brakman publiceerde Heer op kamer (Querido, f 27,50), een cryptische versie van de Jack de Ripper-geschiedenis. En Huub Beurskens verraste mij met zijn verhalen in Badhok (Meulenhoff, f 32,50) zeer overtuigend vertelde wonderlijke geschiedenissen.
Vier boeken die het zelfbewustzijn stimuleren: een mooie jaaroogst.
| |
Cyrille Offermans
Er verscheen dit jaar zoveel belangwekkends, vooral in vertaling, dat ik het liefst zonder commentaar een rijtje titels noteer: Gustave Flaubert, Bouvard en Pécuchet (De Arbeiderspers, f 49,50); Robert Musil, De man zonder eigenschappen (Meulenhoff, f 49,50); Marcel Proust, Sodom en Gomorra 2 (De Bezige Bij, f 39,50); Elias Canetti, Het geheime hart van het uurwerk (De Arbeiderspers, f 34,50); Paul Valéry, Wat af is, is niet gemaakt (De Bezige Bij, f 39,50); Joseph Brodsky, Tussen iemand en niemand (De Bezige Bij, f 45,-); Tip marugg, De morgen loeit weer aan (De Bezige Bij, f 24,50); Julio Cortázar, Ontlijden (Meulenhoff, f 29,50); Cesare Pavese, Stilte in augustus (De Bezige Bij, f 37,50); Primo Levi, Het respijt (Meulenhoff, f 34,50); Claudio Magris, Donau (Bert Bakker, f 45,-); Anders Ehnmark, De geheimen van de macht (Het Wereldvenster, f 29,90); Robert Darnton, Mesmerisme (Bert Bakker, f 34,90); Bodo Kirchhoff, Verre vrouwen (Meulenhoff, f 29,50); Tadeusz Konwicki, Modern droomboek (Meulenhoff, f 19,50); Stefan Themerson, Hobsons Eiland (De Bezige Bij, f 37,50).
| |
Chris van der Heijden
Het beste reisboek dat dit jaar in de Nederlandse taal verscheen, is wat mij aangaat Langs de kust van Jonathan Raban (Contact, f 39,90). Daarin beschrijft deze zeezwalkende intellectueel een tocht langs de Engelse kust ten tijde van de Falkland-oorlog en dat doet hij met zo'n fascinerende spanning tussen persoonlijke en politieke reflectie dat je werkelijk begint te geloven dat de wereld er vanaf het water anders uit moet zien. Ook het beste historisch werk (het eerste deel van Braudels Beschaving, economie en kapitalisme even niet meegerekend) kwam dit jaar uit in de Engelse taal, in dit geval van de andere kant van de oceaan. Dat is De fatale kust (Balans, f 55,-, gebonden f 69,50) van Robert Hughes, het verhaal van de gevangeniskolonie Australië. Iemand die zo briljant woedend kan worden op het verleden is om te koesteren - ware het niet dat de rauwdauw Hughes wel de laatste is om dergelijke intimiteiten op prijs te stellen. Voor de biografie was Nederland in 1988 een gloriejaar, met minstens twee prachtboeken: het verhaal van het leven van Annie Romein door Angenies Brandenburg (Arbeiderspers, f 68,50) en Pressers leven door Nanda van der Zee (Balans, f 45,-). Het meest aan het denken werd ik in 1988 gezet door zowel Alain Finkielkraut als Claudio Magris. De cultuurpessimistische studie van eerstgenoemde (De ondergang van het denken, Contact, f 22,90) lijkt me weliswaar zowel wat betreft de verklaring als de aangeboden remedie onjuist en zelfs verwerpelijk maar de observatie is op zijn minst belangrijk: we leven in een potpourri van waarden en althans ik word daar gallisch van. Daarom ook bewonder ik de moed van Magris die in Donau (Bert Bakker, f 45,-) probeert uit die chaos nog iets te brouwen. Dat hij daar niet
in slaagt, is een tweede. Wie dat ook probeerde is de Engelse letterkundige Raymond Williams, begin dit jaar overleden. Het gros van zijn werk heb ik toen met plaatsvervangende pijn nog eens gelezen. Heel zijn leven is Williams doende geweest zijn afkomst van het platteland - zeg maar zijn gevoelens - te verzoenen met zijn wereldbeeld - zeg maar zijn verstand. Ik geloof niet dat hij erin geslaagd is maar de zoektocht en het geschipper zijn werkelijk fascinerend.
De enige zuivere fictie die me boeide (maar toch niet echt overdonderde) is De stad der wonderen (De Woelrat, f 39,90) van Eduardo Mendoza. Maar toegegeven, zelfs dat is een historische roman. Wat de verklaring daarvoor betreft doe ik er nog maar even het zwijgen toe.
| |
Karel Soudijn
Prachtig vond ik het boek van Kurt Löb: Mens ziet mens: een tekenaar over het zien van tekeningen (Gaade, f 29,90, gebonden f 44,90). Löb geeft kijkles aan de hand van het portret, het naakt, het kind, ouderdom, slaap, dood, enzovoorts. Hij plaatst tekeningen uit verschillende eeuwen bij elkaar en laat zien wat kwaliteit is. Ondertussen legt Löb ook examen af: eigen werk moet het opnemen tegen dat van grote meesters.
Dichter en liedjesschrijver Willem Wilmink is minder streng, maar op een verwante manier bezig in Van Roodeschool tot Rijsel: een persoonlijke kijk op het Nederlandse lied (Bert Bakker, f 19,90). Ook hij is de meester die ons verrast met combinaties van voorbeelden.
Psycholoog Douwe Draaisma schreef De geest in getal: beginjaren van de psychologie (Swets & Zeitlinger, f 27,50). Hoe zag het vak eruit toen het nog niet bestond? Op uiteenlopende wijze hielden peetvaders zich bezig met interessante vragen: Galton, Fechner, Wundt, James, Binet, Heymans en een stelletje spiritisten. Draaisma kijkt nieuwsgierig naar het onstaan van zijn eigen vak.
| |
Maarten Steenmeijer
1. | Brian McHale, Postmodernist Fiction (Methuen f 34,20). Een literatuurwetenschappelijke poging het postmodernistische proza af te bakenen. Het is verbazingwekkend hoeveel literatuur McHale onder de paraplu van het postmodernisme weet te brengen. Een bevlogen, aanvechtbaar, erudiet, helder, kortom schitterend boek. |
2. | Francisco Umbral, Un carnívoro cuchillo (Planeta, ca. f 20,-). Een roman over twee asociale jongens die de handen ineen slaan en met homoseksuele prostitutie, roof, moord en verkrachting aan de kost proberen te komen. Ondanks de gewelddadige thematiek heeft Umbral elke sensatiezucht uit zijn sobere roman geweerd. Zeer beklemmend is de vanzelfsprekendheid waarmee deze Spaanse jongens hun gruweldaden plegen. |
3. | Angeles Mastretta, Mexicaanse tango. Roman over een Mexicaanse vrouw die zich niet alleen dank zij haar sterke wil, maar ook dank zij het toeval langzaam maar zeker emancipeert. Even vlot leesbaar, maar psychologisch oneindig veel subtieler dan het werk van Isabel Allende (Wereldbibliotheek f 32,50). |
Hors concours:
1. | In vertaling verscheen dit jaar Eduardo Mendoza, De stad der wonderen (De Woelrat f 39,90). Niemand mag zich deze sprankelende, fantasierijke roman over het Barcelona tussen de twee wereldtentoonstellingen onthouden. |
2. | Boudewijn Büch, Brieven aan Mick Jagger
|
| |
| |
| (De Arbeiderspers f 25,-). De opzet is mooi: herinneringen aan bijna vijfentwintig jaar bewogen leven aan de hand van de intense band van de ik-figuur met zijn popidool. Zoals wel vaker laat Büch zijn lezers echter helaas regelmatig in de steek door zijn alter ego op de meest dramatische momenten met de mond vol tanden te laten staan, met als enige excuus dat hij niet in staat is uit te drukken wat hij op dat soort ogenblikken voelt. Ook Büchs dialogen zijn niet altijd even sterk. Bij vlagen is dit echter een zeer ontroerend boek. Blijft de vraag: wanneer komt de eerste volwaardige roman over een bewonderaar en zijn popidool? De popmuziek is er oud genoeg voor. |
| |
Rudi Wester
Afgezien van alle andere rampen die de decembermaand in Nederland telt, zoals regen en kou, Kerst en Sinterklaas, komt daar ook nog altijd de vraag bij naar de drie beste boeken van het afgelopen jaar. Drie! Waar laat ik dan mijn vreugde over het feit dat Hans van Pinxteren weer een prachtige vertaling van werk van Flaubert afgeleverd heeft? (Drie vertellingen, Veen, f 34,90). Of dat uitgeverij Conserve met, gelukkig, ijzeren regelmaat Carry van Bruggen opnieuw uitgeeft, nu Plattelandjes, Larense columns (f 32,50). Of dat eindelijk de brieven van de Amerikaanse Edith Wharton verschenen zijn die de achtergronden van haar literaire werk en onafhankelijke leven in de eerste helft van deze eeuw in Parijs laten zien? (The Letters of Edith Wharton. Simon & Schuster, f 70,-). Ik moet het maar gewoon houden bij Het spinsel van de eenzaamheid van Paul Auster (De Arbeiderspers, f 39,50), een fascinerend literair vorm gegeven zelfonderzoek. En bij Les derniers jours de Charles Baudelaire van Bernard-Henri Lévy (Grasset, f 44,55), die als romancier de dichter een volstrekt nieuw leven laat leiden. En, tenslotte, bij Adriaan van Dis' Zilver (Meulenhoff, f 24,50) dat als beschrijving van het verlies van de kinderlijke onschuld de oude woorden Schoonheid en Waarheid dicht benadert.
| |
Eric Gobbers
Annie le Brun schreef een heel emotioneel pamflet waarin ze waarschuwt tegen de vijanden van de eenzelvigheid en ‘la scandaleuse liberté’: Appel d'air. (Plon, f 35,20). Een mooi naschrift bij haar twee jaar geleden verschenen over De Sade.
Kosinski veegt alle regels der romankunst van tafel en produceert een arrogant zelfportret, waarbij eruditie, pornografie, slapstick en mystiek elkaar met het ritme van een machinegeweer proberen de loef af te steken. The Hermit of 69th Street, (Seaver Books, f 50,60) is onvertaalbaar naar het schijnt en geen voer voor liefhebbers van het beangstigende kleine dat tegenwoordig voor literatuur doorgaat.
De over vijfenveertig jaar uitdijende briefwisseling tussen Henry Miller en Lawrence Durrell, The Durrell-Miller Letters 1935-1980 (Faber & Faber, Londen, f 72,30), geeft een kijk op het emotionele en literaire reilen en zeilen van twee reuzen van de Angelsaksische literatuur voor wie leven en letteren niet uit elkaar te houden zijn en die hun hele levenslustige creativiteit hebben gebaseerd op het besef dat de ziekmakende neurose die onze westerse cultuur tot een zielige schertsvertoning heeft gereduceerd, alleen bestreden kan worden met de grootst mogelijke vrijheid.
| |
Nier Miedema
Richard Ellmann: A Long The Riverrun (Hamish Hamilton, f 61,65), een bundel bij voorbaat al klassieke essays uit zijn gehele loopbaan. Naast zijn Ierse specialiteiten Wilde, Yeats, Joyce en Beckett, laat Ellmann zijn niet geringe licht schijnen over onder anderen George Eliot, Henry James, Henri Michaux, Lawrence, Wallace Stevens en het effect van Freud op de literaire biografie. De titel? Zie de eerste en laatste woorden van Finnegan's Wake...
Philip Larkin: Collected Poems (Faber & Faber, in samenwerking met The Marvell Press, f 70,-). Alles van de dichter bij uitstek van het bleke, op zichzelf teruggeworpen naoorlogse Engeland.
Tip Marugg: De morgen loeit weer aan (De Bezige Bij, f 24,50), omdat het een oudtestamentisch boek is van deze tijd, en vanwege de zin (blz. 53): ‘Wanneer men niet meer jong is, heeft alles wat pril en smetteloos is te maken met de dood’.
| |
Liesbeth Koenen
Intrigerend: de flarden oorlogsjeugd van Armando in De straat en het struikgewas (De Bezige Bij, f 29,50).
Altijd goed: de nieuwe A.F.Th. van der Heijden, Het leven uit een dag (Querido, f 15,-). In een ruk uitgelezen: Bart Vos' Himalaya Dagboek (Nijgh & Van Ditmar, f 29,50). Ik begrijp nu zo mogelijk nog minder van bergbeklimmers.
Smakelijke kluif: Douglas Hofstadter, Metamagische Thema's, op zoek naar de essentie van geest en patroon (Contact, f 99,-), vertaling van zijn altijd speelse en slimme columns uit de Scientific American.
Mooie journalistiek: Raymond van den Boogaard, Moskou aan zee, beschouwingen en schetsen uit de Sovjetunie, (Meulenhoff, f 32,50) en H.M. van den Brink, Boven de grond in Washington en New York, berichten uit een nieuw Amerika, (Meulenhoff, f 16,90), de neerslag van respectievelijk een correspondentschap in Rusland en een in de Verenigde Staten voor NRC Handelsblad.
Boeiende biografieën: Nienke Begemann over Victorine (Bert Bakker, f 39,90), een krachtige dame vol tegenstrijdigheden in letteren- en kunstland, en Marjorie Wallace over De zwijgende tweeling June en Jennifer die niet zonder en ook niet met elkaar kunnen, en zich eenzaam, in stilte, volstrekt synchroon door het leven bewegen tot er een uitbarsting van seks en geweld volgt die hen in de gevangenis doet belanden (An Dekker, f 35,-).
Origineelste en leukste taalboekje: dr H.J. Verschuyl, Cryptogrammatica het geheim van het cryptogram (Kosmos f 14,90), over hoe cryptogrammen in elkaar zitten en stiekem ook vaak over hoe taal in elkaar zit.
| |
Carel Peeters
De uitroeptekens in Flauberts Bouvard en Pécuchet zijn zo talrijk dat er iets mee aan de hand moet zijn. Ze bepalen dan ook de toon van het boek: de twee naïeve geleerden zijn voortdurend enigszins opgewonden. De wereld is een uitroepteken voor ze. Ze proberen er de geheimen van te achterhalen door achtereenvolgens archeologen, historici, geologen, letterkundigen en astronomen te worden. Hoe meer ze weten, hoe droeviger ze worden. En dan storten ze zich maar weer op een nieuw terrein. De Nederlandse vertaling van Edu Borger (De Arbeiderspers, f 49,50) heeft dit superieure en vermakelijke boek nu volledig toegankelijk gemaakt. Hoewel ik de zeshonderd bladzijden van Persons and Places van George Santayana nog niet helemaal uit heb, staat nu al vast dat het boek in dit overzicht thuishoort. Santayana (1863-1952) was een Amerikaanse filosoof, dichter en criticus van cultuur en literatuur. Persons and Places is zijn autobiografie, nu voor het eerst in zijn volledige vorm verschenen als eerste deel van ‘The Works of George Santayana’ bij de MIT Press (f 68,15). Personen, plaatsen, ideeën en literatuur worden hier met elkaar verweven door een lucide wijsgeer. Aan zee van Eric de Kuyper (Sun, f 19,50) en De markiezin van Charlotte Mutsaers (Meulenhoff, f 22,50) vallen allebei op door hun orginaliteit. De een is een ‘autobiografisch essay’ over de zomers die De Kuyper als jongen met zijn familie aan het strand van Oostende doorbracht, het ander bestaat uit de invallen van twee verwante zielen die elkaar verbazen en verrassen door hun belevenissen en herinneringen. En niet te vergeten: Niemand ontkomt, de essays van Cyrille Offermans (De Bezige Bij, f 42,50).
| |
Jan Meyers
Ik heb net voor de tweede, maar vast niet voor de laatste keer gelezen: I.F. Stone, Het proces Socrates (Anthos, f 34,50). Stones visie is even origineel als meeslepend, de behandeling van individu, tijdsgewricht, plaats en systeem briljant. Wie zo schrijft heeft gelijk, ongeacht of hij het nu bij het rechte eind heeft of niet.
Van de Nederlandse publikaties over de oorlog weet ik niet welke ik moet kiezen, dus noem ik er maar twee: Wim Kayzer, Onfatsoenlijke herinneringen (Veen, f 39,50) en Sophie en Joop Citroen, Duet pathétique (Veen, f 34,90). Het eerste is een indringend onderzoek naar het wezen van de onbarmhartige, moordlustige mentaliteit die leidde tot de godverlaten mensenvernietiging door de nazi's. Het tweede, over een joods gezin tijdens de bezetting, is een document humain over de vervolgde mens dat je niet meer loslaat.
Van de Nederlandse literaire werken beviel mij het best: Willem Brakman, Heer op kamer (Querido, f 28,50). De spannendste, daarbij een even verblindend stilistisch vuurwerk als de beste voorgaande, daarom voor mij de mooiste Brakman tot dusver.
| |
Joost Zwagerman
Het is een goede zaak dat er de laatste tijd flink is gebakkeleid over het wel en wee van de hedendaagse Nederlandse poëzie, maar veel verheugender is het als er prachtige gedichtenbundels worden geschreven. Dit jaar las ik er twee die ik voor dit adjectief in aanmerking vind komen. Droom (Meulenhoff, f 29,50) van Kees Ouwens toont hoe de dichter het isolement, waarvan het uit 1985 daterende Klem getuigt, heeft doorbroken. Het is jammer dat de term ‘maximaal’ lijkt te zijn voorbehouden aan de nieuwste lichting dichters, want in feite schrijft Ouwens al vanaf zijn debuut Arcadia de meest maximale poëzie die je je maar kunt voorstellen. Overigens is er nog iets dat jammer is, en dat is het misverstand dat is gerezen rondom de poëzie die zou worden verketterd door de Maximalen. Ik geloof niet dat er één jonge, maximale dichter dichter is die het belang van de oeuvres van Gerrit Kouwenaar en Hans Faverey zou wensen te ontkennen, noch is door hen de ‘hermetische’ of ‘autonomistische’ poezie in haar gehéél geattaqueerd. Nog even voor alle duidelijkheid: het zijn de talrijke navolgers van de twee genoemde dichters die hebben gezorgd voor de afstomping van de in beginsel natuurlijk hoogst belangwekkende poëtica der ‘zuiverheid’. Gelukkig bewijst een gedichtenbundel meer dan welk polemisch artikel dan ook: Tegen het vergeten (De Bezige Bij, f 29,50), de nieuwe bundel van Hans Faverey, komt aan als een nekslag: aangrijpend, ontroerend en - ofschoon Faverey toegankelijker, misschien zelfs meer ‘ontspannen’ lijkt te zijn gaan dichten - nog steeds even streng en dwingend. Tegen het vergeten toont dat het met de poëzie van Faverey is als met alle grote kunst: makkelijk te imiteren, nergens te
overtreffen. De beste Nederlandse romans die ik dit jaar las waren Het leven uit een dag (Querido, f 15,-), het ‘metafysisch sprookje’ van A.F.Th. van der Heijden en De zondvloed (De Arbeiderspers, f 49,50) van Jeroen Brouwers. De ‘lekkerste’ romans kwamen ook dit jaar weer uit Amerika: voor het ouderwetse leesplezier zorgden dit jaar dan ook The Bonfire of the Vanities (Jonathan Cape, f 53,10, vertaald als Het vreugdevuur der ijdelheden, Bert Bakker, f 39,90) en Story of my Life (Atlantic Monthly Press, f 43,90), de romans van respectievelijk Tom Wolfe en Jay McInerney.
| |
Diny Schouten
Alle reden om onder de indruk te zijn van de ‘oorspronkelijke’ biografieën die dit jaar verschenen. Gerard Termorshuizens P.A. Daum, journalist en romancier (Nijgh & Van Ditmar, f 69,50) vormde een heerlijk excuus voor de verslavende herlezing van Daums Uit de suiker in de tabak en Ups en downs in het Indische leven. Voortreffelijk geschreven en georganiseerd vond ik Gerard Mulders en Paul Koedijks H.M. van Randwijk (Nijgh & Van Ditmar, f 49,50): een biografie om de ‘Zeitgeschichte’, niet om het portret. Monumentaal is vermoedelijk Wim Hazeus Gerrit Achterberg (De Arbeiderspers, f 69,50), maar een surprise vooraf was Hazeus restauratieve portret van Bertus Aafjes, in de kleurenbijlage van Vrij Nederland van 26 november.
Stijl is niet zijn fort, maar zijn onderneming heeft mijn respect: Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie (De Arbeiderspers, f 49,50).
Van het vers geschepte Nederlands proza moet allereerst Mutsaers De markiezin (Meulenhoff, f 22,50) worden genoemd: wonderlijk en uitzonderlijk. Net als Mutsaers vervaagde ook Adriaan van Dis in Zilver of het verlies van de onschuld (Meulenhoff, f 24,50) de grens
| |
| |
tussen poëzie en proza. Ik moet toegeven dat Zilver daarbij óók vervaarlijk balanceert op de grenzen van de kitsch, maar verklaart dat niet de ontroering?
Uit de rijke bron der literaire historie: voor het eerst verschenen in boekdruk de Memoires van Boontje (De Arbeiderspers, Privé-domein, f 44,50), en de Boontjes 1959-1960 (Houte-Kiet, f 49,50). Een juweeltje uit de school van Léautaud: Buddingh's liefdevolle kattenbiografie Mijn katten en ik (Cadans, f 24,90).
| |
Eva Cossee
Van de Zweedse schrijver-dichter Lars Gustafsson is jammer genoeg maar incidenteel wat in het Nederlands vertaald: de romans Het eigenlijke relaas van de heer Arenander en De dood van een imker. Dit jaar verscheen de anthologie De stilte van de wereld voor Bach (De Bezige Bij, f 34,50), die J. Bernlef uit negen poëziebundels samenstelde en vertaalde. Gustafsson balanceert in zijn poëzie op geraffineerde wijze tussen helder observeren en zintuiglijk waarnemen. Het mooiste gedicht uit de bundel is ‘Ballade over de voetpaden in Västmanland’.
‘Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh ich wieder aus,’ zijn de bekende beginregels van Schuberts Winterreise die hij componeerde naar aanleiding van de gedichtencyclus van Wilhelm Müller. Op geraffineerde wijze knoopt Peter Härtling in Der Wanderer (Luchterhand Literaturverlag, f 36,40) zijn eigen levensverhaal aan deze gedichten vast en hij verweeft zijn vervreemding en onrust met de biografie van Schubert, Müller en andere kopstukken uit de Duitse cultuurgeschiedenis.
In All the Wrong Places (Atlantic Monthly Press, f 21,80) bundelde de dichter-journalist James Fenton zijn stukken over Vietnam, Cambodja, de Filippijnen en Korea. Hij streeft in zijn beschrijving van oorlogssituaties bepaald niet naar objectiviteit, en dat is nou juist het buitengewoon sympathieke aan dit verder wel enigszins hybridische boek.
| |
Beatrijs Ritsema
De verhouding boeken waar ik in gelezen heb en boeken die ik daadwerkelijk uitgelezen heb begint bedenkelijke vormen aan te nemen. Hoewel Overvloed en onbehagen van Simon Schama (Contact, f 59,90) tot de eerste categorie hoort, zet ik het toch op mijn lijstje, omdat de hoofdstukken waar ik dan in verloren uurtjes kennis van heb genomen, werkelijk prachtig waren. Over de opvoeding van kinderen bijvoorbeeld: in tegenstelling tot wat gewoonlijk aangenomen wordt, bekommerden vaders zich in de Gouden Eeuw er wel degelijk om. Er staat een prent in van een jonge vader die 's nachts met een huilende zuigeling de kamer op en neer loopt om de kraamvrouw wat nachtrust te gunnen. Verder heb ik met veel plezier (en achter elkaar, want vakantie) Het vreugdevuur der ijdelheden van Tom Wolfe gelezen (Bert Bakker, f 39,90): een satirische roman met panoramische blik over de zeden en eigenaardigheden van de jaren tachtig. Een beetje in hetzelfde genre, zij het minder vitriolig, vond ik Hard Work van David Lodge (Secker & Warburg, f 47,10), genomineerd voor de Booker Prize, maar tijdens de tv-uitzending door de aanwezig critici ter plekke afgekraakt als stereotiep en eendimensionaal. Dat vond ik helemaal niet; de merkwaardige betrekkingen tussen een industrieel manager en een feministische universitair docente in de vrouwenliteratuur werden door Lodge geestig getekend zonder de innerlijke dramatiek te veronachtzamen.
| |
Bert Zeeman
In Het Duitse onvermogen van Sebastian Haffner (De Balie, f 29,50) zijn een aantal prachtige, inspirerende en vaak controversiële opstellen over (de Duitse) geschiedenis gebundeld. Haffner belijdt er onder meer zijn geloof in grote mannengeschiedenis in en breekt een lans voor ‘tertiaire geschiedschrijving’ waarin met weglating van alle details en met enige distantie een totaal beeld wordt geboden, kortom waarin door de bomen het bos nog valt te zien.
Martin Gilbert deelt Haffners geloof in grote mannen én diens bewondering voor Winston Churchill. Never Despair (Heinemann, f 103,25) betekent de afsluiting van een monumentale biografie en een levenswerk. Niet altijd boven alle kritiek verheven, maar toch een intellectuele en literaire prestatie van jewelste.
J.W. Bezemer, tot slot, doet in Een geschiedenis van Rusland (Van Oorschot, f 65,-) een geslaagde poging tot de door Haffner zo gepropageerde ‘tertiaire geschiedschrijving’. Ook in Nederland blijken er dus toch historici bereid en in staat te zijn kwaliteitswerk voor een breder publiek af te leveren.
| |
Wil Rouleaux
De vertaling van het eerste deel van Robert Musils De man zonder eigenschappen (Meulenhoff, f 49,50) behoort hier natuurlijk als eerste te worden genoemd. Bijna net zo belangrijk was de complete vertaling van Hermann Brochs fameuze Slaapwandelaars-trilogie; het laatste deel Huguenau of de zakelijkheid (Ambo, f 45,-) is hets diepzinnigste en meest ambitieuze van de drie delen.
Helemaal niet diepzinnig of ambitieus (hij verstopte de diepzinnigheid aan de oppervlakte) was naar eigen zeggen de Weense koffiehuisliterator Peter Altenberg, die honderden korte schetsen over het grote-stadsleven rond 1900 schreef. Hij behoort tot het handjevol schrijvers dat ik steeds weer lees en herlees. In een coproduktie verschijnt bij de uitgeverijen Fischer en Löcker zijn verzamelde werk in vijf delen en het eerste daarvan, Expedition in den Alltag (f 76,-), is mijn eigenlijke livre dechevet van het afgelopen jaar.
Ten slotte noem ik nog - ik ben immers ook een klein beetje diepzinning - een briljante studie over het werk van Thomas Mann, geschreven door de eminente Helmut Koopmann: Der schwierige Deutsche - Studien zum Werk Thomas Manns (Niemeyer, f 75,-).
| |
Ad van Iterson
Dit jaar overleed Raymond Carver. Hij zal zeker en terecht de geschiedenis in gaan als een groot verhalenschrijver. Zijn gedichten vallen bij eerste kennismaking misschien tegen. Na een tijdje echter merk je dat ze zich stevig in je geheugen hebben vastgezet. Het boekje Fires (Vintage Books, f 11,65) biedt, naast verhalen, essays en een interview, een fraaie selectie uit de jaren 1966-1982.
Garrison Keillors Lake Wobegon Days werd vorig jaar op deze plaats door verschillende medewerkers genoemd - zij het ook in negatieve zin. Sommigen hier in Nederland delen Keillor in bij de ironisch-realistische stroming: wel om te lachen, maar weinig diepgang. Zijn verhalen zijn echter ironisch noch realistisch. Ze zijn juist humoristisch en absurd. Afscheid van Lake Wobegon (Veen, f 29,90), een vertaling van Leaving home, is meer van hetzelfde, een aanrader dus.
Een lange zomer in Istanbul (Meulenhoff, f 29,90) van Nedim Gürsel is een met ‘sense of place’ geschreven ode aan de stad die op het ogenblik een Haussmanniaanse transformatie ondergaat.
| |
Louise Fresco
Het interessantste boek van het jaar is eigenlijk geen boek, maar een serie paperbacks die samen een jaargang van het tijdschrift GRANTA (Penguin, f 65,55) vormen. Alles wat u altijd al nad willen lezen van de beste Engelstalige schrijvers van het moment, maar waar u nooit aan toekomt dus: Doctorow, Fenton, Chatwin en talloze minder bekenden maar van een even hoog niveau. Ach, hadden we maar iets vergelijkbaars in Nederland!
Verder ben ik heel tevreden dat eindelijk iemand de moeite heeft genomen om de mooiste roman van Paul Bowles, Een kille regen (Contact f 39,90) te vertalen. Zelden is de onthechting die het reizen veroorzaakt en de daaruit voortvloeiende zucht naar anonimiteit meeslepender beschreven. Bij Bowles krijg je al na enkele bladzijden het gevoel dat er geen ander bestaan meer mogelijk is.
Hors concours vallen de notities van Lidia Ginzburg Omsingeld (Pegasus, f 19,90) over het beleg van Leningrad, met name tijdens de ijzige winters van 1941 en 1942. Het zijn pogingen om het onzegbare te benoemen, de afbraak van de menselijke waardigheid, door de dagelijkse overlevingsrituelen nauwkeurig te analyseren. ‘In de winkel heerste duisternis, ondoordringbare drukte, dreigend en smekend stemgedruis.’ Een zin die een wereld oproept.
| |
Kees Schuyt
De drie boeken die ik in 1988 met het meeste plezier gelezen heb, liggen alle drie op een ander gebied. Als eerste noem ik het boek van Andrej Platonov Tsjevengoer, roman van een stad (Meulenhoff, f 44,50, gebonden f 69,50). De eerste twee hoofdstukken van dit boek waren net een jaar eerder, vertaald onder de titel Een meester in wording, aan het Nederlandse publiek gepresenteerd. Nadat ik deze kleine, meesterlijke novelle gelezen had, wilde ik net als bij andere echt grote schrijvers al het werk van Platonov lezen. Op de scheiding van 1987/1988 waren dat Dzjan (Pegasus, f 22,90) en - met terugwerkende kracht - De bouwput (Van Oorschot, f 27,50) en de nergens meer verkrijgbare bundel verhalen In deze prachtige grimmige wereld. Platonovs stijl geeft een intrigerende mengeling van uiterst beknopte, maar doeltreffende naturalistische beschrijving met trefzekere typering van de menselijke verhoudingen onder het nieuwe Rusland van na de Revolutie. Lyriek, satire en een groot mededogen met de grimmige, barbaarse wereld die mensen overal ter wereld om zich heen scheppen. Tsjevengoer vormde voor 1988 weer zo'n verlate kennismaking met een groot Russisch schrijver. Het maakt een heel jaar goed.
Het tweede boek kocht ik per ongeluk uit belangstelling voor het ontwerpen van gezelschapsspelletjes: Finite and Infinite Games (Ballantine Books, f 15,65) van de Amerikaanse schrijver James Carse. Het bleek een verrukkelijk filosofisch boekje te zijn over het verschil tussen twee soorten spellen die mensen met elkaar spelen: het spel om macht, bezit, rijkdom, seks, eer en goede naam (de eindige spellen, waar steeds een winnaar en een verliezer moeten zijn) tegenover het spel waarvan de regels tijdens het spelen kunnen veranderen en waarvan het doel slechts is het spel - desnoods eeuwig - door te blijven spelen. Een echte, hechte vriendschap is een mooi voorbeeld van zo'n oneindig spel. Op basis van dit eenvoudige verschil in soorten spellen ontwikkelt Carse een originele visie, waarbij onze cultuuropvatting, de eigendom, de economie, de politiek, het onderwijs, de seksuele betrekking aan een verrassende en frisse kritiek worden onderworpen. Een voorbeeld: ‘To be prepared against surprise is to be trained. To be prepared for surprise is to be educated.’ Ik was aangenaam verrast. Een soortgelijk leesplezier gaf het onlangs vertaalde boekje van Georges Roditi De geest van volmaaktheid (De Haan, f 19,90), dat eenzelfde lichtvoetige, maar bruikbare levensinstelling aanprijst.
Als derde boek kies ik dit jaar onomwonden voor een heuse dissertatie De retoriek in het recht van W.J. Witteveen (W.E.J. Tjeenk Willink, f 72,50). Bij al het verplichte leeswerk dat ik in een heel academisch jaar moet verrichten, is het een verademing weer eens een echt leerzaam en erudiet boek te mogen lezen. De toepassing van de klassieke en moderne retori- | |
| |
ca en literaire tekstanalyse op de doodernstige en sufgeanalyseerde onderwerpen ‘democratie’ en ‘ministeriële verantwoordelijkheid’ geven nog hoop op vernieuwende ideeën in onze universiteiten. Zal het nieuwe aio-proefschriftentijdperk ooit nog eens zo'n leesbaar geschrift opleveren?
| |
Mels de Jong
De boeken die er dit jaar werkelijk uitsprongen waren voor mij:
1 | De brieven van Belle van Zuylen: Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid (G.A. van Oorschot, f 55,-). |
2 | Neuropsychology, van Patricia Churchland. Weliswaar een wetenschappelijk boek waarin het netelige lichaam/geestprobleem weer eens aan de orde wordt gesteld, maar de schrijfster beschikt over een zo voortreffelijke stijl en ze weet zo uitdagend te formuleren, dat er toch ook veel leesplezier te beleven valt (MIT-Press, f 98,50). |
3 | Door gevaarlijke gekken omringd, van W.F. Hermans. Eens te meer blijkt Hermans op eenzame hoogte te staan in de Nederlandse letteren. Zijn positie lijkt alleen te vergelijken met die van Multatuli in de vorige eeuw (De Bezige Bij, f 45,-). |
4 | Autobiografisch profiel, van Italo Svevo. Een kijkje in het dagelijks leven van de grote Italiaan, met als hoogtepunt de brieven aan zijn vrouw Livia (De Arbeiderspers, f 49,50). |
| |
Jacques Kruithof
Dit jaar rustte er een bijzondere zegen op de letter F. Om te beginnen de fabelachtige poëzie van Hans Faverey in de bundel Tegen het vergeten (De Bezige Bij, f 17,50), als altijd een ovatie waard. Vervolgens van de Franse filosoof Alain Finkielkraut in vertaling De ondergang van het denken, een studie waar veel op af te dingen valt, maar die die nog veel aanvechtbaarder eigentijdse fenomenen fulminerend aan de orde stelt (Contact, f 22,90). En dan van de oude meester Gustave Flaubert eindelijk in het Nederlands het fameuze Bouvard et Pécuchet, over de domheid van de vorige eeuw (De Arbeiderspers, f 49,50). Het zou ten slotte een raar gezicht zijn als ik hier niet even melding maakte van dat magistrale boek over soortgelijke menselijke mankementen rond de eeuwwisseling: het eerste deel van de vertaling van Robert Musils meesterwek De man zonder eigenschappen (Meulenhoff, f 49,50), waarvan nu iedereen het formaat ter harte kan nemen, al zal ook al dit moois wel niet helpen tegen het steil hellend vlak waarop de middelmatige geest zich zo gaarne begeeft. En verder heb ik veel vergeten.
| |
Theo Capel
In 1988 leek de rijstebrijberg dikker dan in voorgaande jaren, maar stevig doorlezen bracht toch ook de beloofde leuke misdaadboeken. Van de drie beste boeken waren er twee een echte verrassing. Een van de drie vormde een bevestiging. Dat was At Close Quarters van Gerald Seymour (Fontana, f 18,75), in het Nederlands vertaald als Oog om oog (De Boekerij, f 19,90). Seymour schrijft graag en goed over de eenling die door omstandigheden boven zichzelf uitgroeit. Dit keer gebeurt dat tijdens een spannende klopjacht op een terrorist in de Beka-vallei in Libanon. De verrassingen waren Only the Dead Know Brooklyn van Thomas Boyle (Coronet, f 14,90) en Manila Bay van William Marshall (Penguin, f 17,50). Het zijn allebei krankzinnige avonturen vol kleurrijke figuren en met hoofdpersonen die desondanks hun hoofd boven water weten te houden.
Buiten het misdaadboek om genoot ik het meest van Alles warm van Johannes van Dam (Bzztôh, f 24,50), een alfabetisch gerangschikte bundel over het genot van eten, heel aardig geïllustreerd door Joost Swarte. Lees vooral het titelverhaal over kroketten en het verhaal over konijn, het enige huisdier dat je op je vakantie rustig thuis achter kunt laten. In de vrieskist.
| |
Ed Schilders
Het heeft honderdvijfenveertig jaar geduurd, maar dit jaar verscheen het dan toch, een waardig vervolg en supplement op Brillat-Savarins Physiologie du goût: Barbara Ketcham Wheatons De smaak van het verleden (Bert Bakker, f 45,-). Over eten, koken, feesten, en alles wat daarbij komt kijken, van de middeleeuwen tot 1789. Een boek dat niet in de laatste plaats aanbevolen zij om de recepten: Portugese sinaasappels in caramel, kalfsbrood.
Waar Barbara Ketcham Wheaton met schrijven ophield, in 1789, begon Olivier Blanc. De laatste brief (Sijthoff, f 34,50) bevat brieven die geschreven werden vlak voordat de afzenders naar de guillotine gingen om te sterven. De brieven zijn aangrijpend en werpen een macaber licht op de revolutie waarvan volgend jaar de tweehonderdste verjaardag gevierd wordt. Een zekere Gorneu schreef vanuit het cachot: ‘Ik verlang dat mijn vader deze brief bewaart voor zijn nakomelingen om hen eraan te herinneren dat ik heb bestaan en omkwam op het schavot als slachtoffer van mijn mening.’ Bijna tweehonderd jaar later heeft Olivier Blanc recht gedaan aan dit verlangen om het onrecht niet te vergeten: de bittere smaak van het verleden.
| |
Rob Schouten
Koop Nederlandse waar, dan helpen wij elkaar! Daarom een vaderlandslievend lijstje. Verreweg het beste Nederlandse proza las ik in Het leven uit een dag van A.F.Th. van der Heijden (Querido, f 15,-), al spat het boek tegen het einde een beetje uit elkaar. Niet mis, door een eigenzinnig mengsel van authenticiteit en bevlogenheid vond ik ook Het pepertuum mobile van de liefde door Renate Dorrestein (Contact, f 24,90).
Van grootse nieuwe poëzie was, ondanks gepruttel en gemor allerwegen, nog niet veel sprake. Op het nippertje verscheen nog Willem Jan Ottens Na de nachttrein (Querido, f 25,-), mooi maar natuurlijk niet omwentelend.
Cyrille Offermans verzamelde voer voor het cultuurfilosoofje in mij in zijn strenge, belezen essaybundel Niemand ontkomt (De Bezige Bij, f 34,50). En met kop en schouders stak Wim Hazeus biografie van Gerrit Achterberg (De Arbeiderspers, f 69,50) uit tussen andere biografieën, vooral door het onthullende karakter - niet een van de geringste attracties van dit genre.
Uit (en overigens ook ín) het buitenland las ik ademloos The Diaries of Joe Orton, geredigeerd door John Lahr (Penguin, f 22,95) en de biografie John Berryman and the Thirties door E.M. Halliday (University of Massachusetts Press, f 32,75) een treffend, soms hilarisch verslag over vooroorlogs studentenleven in de States. Halliday tegen Berryman over een erectie tijdens het dansen: ‘Should I kind of pull away or what?’ ‘Hell no,’ said John, ‘Hold it right in there.’
| |
R. Ferdinandusse
De nieuwe Dick Francis The Edge verdient geen schoonheidsprijs, de nieuwe Ruth Rendell The Veiled One komt niet echt van de grond, de nieuwe Vachs Blue Belle is oudnieuw, de nieuwe Deighton Hook is nóg eens het begin van een trilogie. Het aantal nieuwe Nederlandse thrillers viel tegen. Jef Geeraerts verdient met Zand de ereprijs. Redelijke intrige, met smaak en macht opgeschreven, dus veel leesplezier: politieduo Vincke en Verstuyft brengt Belgisch vernuft in Texas en Florida (Manteau, f 29,90).
Boeiend: Gerald Clarkes grote biografie Capote, 630 pagina's met alles wat Capote over zichzelf kwijt wou, aangevuld door honderden om hem heen, een relaas van soms kippevel oproepend venijn en wraak (Simon and Schuster, f 54,50).
Elia Kazan. A Life (Knopf, f 61,30). Een kwaaie biografie, 825 pagina's woede en bekentenissen van de regisseur, die bewust de vrouwen van al zijn vrienden versierde, en zijn vroegere communistische-celvrienden voor een Congrescommissie verklikte. Tussen de regels zijn de afgronden zichtbaar.
| |
Jan Fontijn
Omsingeld. Notities van een belegerde van Lidia Ginzburg (Pegasus, f 19,90) was een van mijn favoriete boeken. Het bevat het geconcentreerde verslag van het beleg van Leningrad door de Duitsers in de laatste oorlog. Alle sensatie is vermeden. Met veel oog voor kleine navrante details worden op een beheerste manier de verschrikkingen beschreven. Ik bewonder de beknopte, afstandelijke maar geladen stijl. Op onnavolgbare wijze weet Ginzburg deze ‘novelle’ - Kees Verheul wijst daar in zijn uitstekend nawoord terecht op - te maken tot een analyse van de sociale band van de intellectueel met de samenleving.
Erg blij was ik met het verschijnen van de tweede vermeerderde druk van Liefdesgedichten, heilige sonnetten en preken van de zeventiende-eeuwse dichter John Donne in de prachtige vertaling van Jan Eijkelboom (De Arbeiderspers, f 29,50). De eerste druk, in de jaren vijftig gepubliceerd, is door iemand uit mijn boekenkast gestolen. Hij heeft het boekje nooit willen teruggeven. Jarenlang heb ik vergeefs geprobeerd een ander exemplaar te krijgen, maar nu met deze herdruk is alles weer goed. In de concentratie van stijl en de fraaie combinatie van natuurlijkheid en kunstmatigheid doet John Donne aan Ginzburg denken.
Esthetische distantie en natuurlijkheid is ook kenmerkend voor de stijl van Flaubert. En aan die stijl wordt nauwelijks afbreuk gedaan in de voortreffelijke vertalingen van Hans van Pinxteren. Na de vertalingen van Salammbô en Madame Bovary is er nu die van de Trois contes (Drie vertellingen), zeer verzorgd door Veen uitgegeven. Vooral het verhaal ‘Un coeur simple’ bewonder ik, een wonderlijke combinatie van betrokkenheid en ironie. Flaubert is een schrijver die er terecht van uitgaat dat een schrijver, om gevoelens optimaal onder woorden te brengen, zijn eigen gevoelens moet wegcijferen.
| |
Mariëtte Haveman
Als het gaat om de beste boeken, ben ik nog steeds niet door de klassieke meesterwerken heen. Om te lezen: Middlemarch van George Eliot. Om te bekijken: Degas (Editions de La Réunion des Musées Nationaux,
| |
| |
f 125,-), met prachtige reprodukties en een rustige informatieve tekst. Op het gebied van de fotografie verschijnen gelukkig ook nog regelmatig boeken die je met plezier kunt bekijken. Helaas zijn ze allemaal wel duur. Twee klassieken: Elliott Erwitt. Personal Exposures (Norton, f 140,-; er is een deeltje van verschenen in de serie ‘Photo-Poche’, f 17,90) en Garry Winogrand (The Museum of Modern Art, f 110,-), en een grote ontdekking, althans voor mij: de Engelsman Chris Killip met het boek In Flagrante (Secker & Warburg, f 44,-), foto's van het leven in en rond het industriestadje Newcastle on Tyne. Zelden waren foto's over een miezerig leven zelf zo weinig miezerig, en zo droef en ontroerend. Ook Stefan Themerson, De hoofdinspecteur en de ultra-intelligente machine (De Bezige Bij, f 27,50) las ik voor het eerst en vond ik prachtig. Niet zozeer vanwege het idee van zo'n machine, als wel vanwege alles wat je er wél (kennis van hoe de dingen zijn) en níet (filosofische roddel) in moet stoppen.
| |
Bas Heijne
1. | Jeanette Winterson, The Passion (Penguin, f 22,95, Nederlandse vertaling Passie, Bert Bakker f 28,70) |
2. | Bruce Chatwin, Utz (Cape, f 44,-) |
3. | Gerald Clarke, Capote; A Biography, (Hamish Hamilton, f 53,20) |
| |
Cees Wiebes
Op het gebied van non-fictie was 1988 een mager jaar met geen echte uitschieters. Het leukste was Tom Gervasi, Soviet Military Power; The Pentagon's Propaganda Document, Annotated and Corrected (Vintage Books, f 37,50). Een scherp maar ook geestig doorprikken van de propaganda van het Pentagon over de militaire kracht van de Sovjetunie. Boeiend en handig was Thomas Powers & Ruthven Tremain met Total War. What it is, how it got that way (Morrow & Company, f 40,15). Een prachtige verzameling korte en krachtige uitspraken en anekdotes over de wapenwedloop. Alleen een beetje aan de dure kant. Ten slotte vond ik Charles Higham met zijn The Duchess of Windsor. The Secret Life (McGraw-Hill, f 49,20) een knappe reconstructie van het leven van de echtgenote van de bijna-koning van Groot-Brittannië. Vooral hun geheime contacten met de nazi's voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog worden heel helder uit de doeken gedaan.
| |
Wim Vogel
Het beste Nederlandse literaire boek van dit jaar werd niet A.F.Th. van der Heijdens wel aangekondigde maar nog net niet verschenen roman Advocaat van de hanen, maar Het leven uit een dag (Querido, f 15,-). Een liefdesroman waarin de intensiteit van het ogenblik het wint van de monotone eeuwigheid. Niettemin verzoende het boek mij met mijn eentonigheid: gelukkig is er de herhaling, goddank ben ik geen eendagsvlieg.
Mooi vind ik de derde roman van Tip Marugg, De morgen loeit weer aan (De Bezige Bij, f 24,50). In prachtige beelden overpeinst een man eigen falen en de ondergang van het Zuidamerikaanse continent.
Ik houd van het bezwerende en pathetische proza van Jeroen Brouwers. De zondvloed (De Arbeiderspers, f 49,50) vind ik een indrukwekkende prestatie. Geen ironie, geen understatements, wel een ingenieuze structuur, een grote betrokkenheid en altijd die lichtronkende, suggestieve taal.
| |
Maarten Doorman
Wat een schrik; ik blijk de actualiteit niet op de voet te volgen. Nu moet ik het hebben van de goedkope herdrukken die de laatste jaren in overvloed verschijnen. (Een mooie ontwikkeling.)
1. | Meneer Visser's Hellevaart, Simon Vestdijk (Nijgh & Van Ditmar, f 15,-). Een prachtige pastiche van Ulysses. Dublin verschrompelt tot Vestdijks Lahringen. Een fraai portret van de rancune-mens Visser, vol Joyceaanse taalgrappen. Let wel: geschreven in 1934. Wie had er in dit duffe land toen ook maar van Joyce gehoord? |
2. | Dood op krediet, Louis-Ferdinand Céline (Meulenhoff Pocket Editie, f 18,90). Misschien had Céline aan het eind wat in moeten binden, maar dit mitrailleurproza in de schitterende vertaling van Frans van Woerden blijft toch indrukwekkend. |
3. | Herinneringen aan het onbekende, Rutger Kopland (Van Oorschot, f 14,90). Toch maar Kopland. Vanwege sommige regels (zoals altijd). Bijvoorbeeld over dat moeizame liefhebben ‘met dat doelloze// van vogels die er van lijken/ te houden in regen en wind/ te blijven rondhangen/ boven het land.’ |
| |
Frans de Rover
Er was veel ‘dood’ in wat ik las dit jaar, en die dood waar ik het hier over heb, is er niet een op grond van leeftijd of anciënniteit. Aids. Het meest indrukwekkende document (want literatuur, dat wil zeggen fictie is het helaas niet) dat mij in lees-tijd een week kostte, maar me in leef-tijd nog steeds bezighoudt, was And The Band Played On van de Amerikaan Randy Shilts (Penguin, f 40,-). Een voorbeelddocumentaire: tegen de achtergrond van een overvloed aan politieke en wetenschappelijke informatie krijgen enkele unieke gevallen van aidspatiënten aangrijpend reliëf. Wanneer er zoiets als het ‘mooiste’ aidsverhaal zou bestaan, dan geef ik het openingsverhaal ‘Some Of These Days’ uit de nieuwe bundel van James Purdy The Candles Of Your Eyes (Uitgever Peter Owen, Londen, f 48,40) een hoge notering. De hele bundel is trouwens het zoveelste bewijs van een superieur schrijverschap; ik ken geen andere auteur die als Purdy in staat is in enkele zinnen (of beter: in enkele niet-geschreven zinnen) personages en situaties zo alomtegenwoordig op te roepen. Toen de tijden nog vrolijk waren, schreef Klaus Mann op achttienjarige leeftijd zijn debuut Der fromme Tanz (Rowohlt, 1924): een ontwapenende en aandoenlijke zedenschets van de (letterlijk) ‘gay twenties’ in decadent Berlijn. De schettermuziek in de ‘Cabarets’ speelde door, maar onweer hing al in de lucht.
■
|
|