Volledige versmelting van werk en leven
Nanda van der Zee doet Jacques Presser recht in haar biografie
Jacques Presser Het gelijk van de twijfel door Nanda van der Zee Uitgever Balans, 326 p., f 45,-
Chris van der Heijden
Jacques Presser
Het hoort niet maar ik doe 't toch: een recensie schrijven tegen een andere recensie in. Ik doe het in dit geval omdat het de kern van een problematiek raakt: zowel van de persoon die in het betreffende boek beschreven wordt - Jacques Presser - als van het genre - de biografie. En daarmee van het vak waarin zowel Presser, de biografe, de recensent als ik zich thuisvoelen: de geschiedenis.
Begin vorige maand gaf Jan Bank in de Volkskrant een negatief oordeel over het levensverhaal van Nanda van der Zee over een van onze vier (met Huizinga, Romein en Geyl) grootste contemporaine historici. De kop van zijn recensie luidde: ‘Biografie Presser gaat mank aan te sterke betrokkenheid’ en in dit geval dekte de blikvanger inderdaad de inhoud. Bank raakte al op de eerste pagina van het boek geïrriteerd. De biografie opent namelijk met een ‘Voorbericht’, afgedrukt naast een still uit de film van Philo Bregstein. Op die foto zien we Presser op het Waterlooplein. ‘Er stond een man in de lege straat,’ luiden de eerste woorden van Nanda van der Zee. ‘Hij stond daar zo stil, zo diep verzonken, hij stond zo alleen in de zachte regen die verdrietig van de bomen drupte.’ Hiermee lijkt de toon van het boek gezet, hiermee werd in ieder geval de irritatie van de recensent gewekt. Een hagiografie zou het zijn en dat is - aldus Jan Bank aan het slot van zijn artikel - in dit geval nu wel het laatste waar we behoefte aan hebben. Presser werd na de publikatie van Ondergang al genoeg bejubeld. Sterker nog - en dat zegt hij niet met zoveel woorden maar bedoelt hij wel: meer dan wat ook is deze verering teken van en een verklaring voor de subjectieve kijk op de Tweede Wereldoorlog - een kijk die ons geen goed heeft gedaan en zeker veertig jaar nadien geen diensten meer kan bewijzen. Ik denk dat hij met dit laatste - een aantal jaren geleden door hem in zijn aantreedrede betoogd - gelijk heeft. Maar is dat voldoende reden voor een negatief oordeel over deze biografie? En zou een alternatief boek meer opgeleverd hebben? Ik meen van niet.
Laat ik voorop stellen dat deze biografie geen lofzang is, zoals Bank beweert. ‘Van der Zee volgt haar hoofdpersoon op de voet en bevindt zich in het defensief, wanneer ze vreest dat hij wordt aangevallen,’ schrijft hij. Dat is volslagen onjuist. Natuurlijk zijn er lacunes in deze studie maar, voor zover controleerbaar, zijn die bewuste keuzen. Het notenapparaat bewijst althans dat de biografe het zich niet gemakkelijk heeft gemaakt. Maar kritiekloos? ‘Vanaf 1953 zullen nog drie detectives van Jacques verschijnen. Over deze drie misdaadromannetjes is het weinig interessante dat er te vermelden valt, dat ook hier de ontmaskering van de losbandigheid, van de opgeblazenheid en gewichtigdoenerij, tot de ontmaskering van de auteur leidt’ (pagina 231). ‘Onjuist is hij geweest in het volledig stukslaan van het tot dan toe ongeschonden beeld en Napoleon, ontdaan van de legende, voor te stellen als een dictator zoals Hitlerof Stalin. Die vergelijking gaat niet op. Bovendien is het wetenschappelijk niet erg vruchtbaar als men het beeld vernielt zonder er een ander voor terug te geven...’ (pagina 89). En over het Amerika-boek: ‘Helaas slaat Jacques, wanneer hij de periode na 1918 behandelt, nogal eens op hol... Zijn winstbejag heeft in de talloze anekdotes, de een nog gekker dan de ander, de grote lijn we) doen verbrokkelen’ (pagina 157). De biografie staat vol met dergelijke kanttekeningen. Die zogenaamde ‘kritiekloosheid’ kan hierin dus niet schuilen. Hoogstens ligt die in de toon van de biografie en daarmee ben ik terug bij de kern.