Shit, de clou!
Kuitenbrouwers conversaties
Percies! 31 eigentijdse conversaties door Jan Kuitenbrouwer Uitgever Bert Bakker, 126 p., f 14,90
R. Ferdinandusse
Ik zal het je voorlezen. Twee mannen op een seminar. Stem A zegt: ‘Goh, ja, toen wij elkaar net kenden was het nog féést, een seminar...’ Zegt stem B: ‘Kocht je een nieuw pak voor.’ Dat vind ik leuk, noem ik humor. Ik heb er nog eentje, wéér twee mannen hebben het over zeehonden, zegt stem A: ‘Eigenlijk merkwaardig dat je nooit iets hoort over de Hush Puppy.’ Zegt B, verbaasd natuurlijk: ‘De Hush Puppy?’ Zegt A: ‘Ze zijn inmiddels weer een beetje uit, maar hoeveel van die schoenen zijn er wereldwijd niet verkocht. Daar zijn miljoenen van die Puppies voor gedood!’ Dat vind ik leuk, noem ik humor.
- Hoe komt het dan dat stem B er niet om lacht?
- Dat is verdomd flauw. Kuitenbrouwer pakt de eigentijdse conversatie. Nou, die is zo lullig als 't maar kan, daar zit geen spat esprit in. Een kruising tussen vakidioten en moronen. Dus wat doet Kuitenbrouwer? Die dikt het in en maakt er een conversatie van. Maar zelfs dat is na tien zinnen niet om aan te horen, dus ook niet om te lezen. Dús heeft hij er per zoveel zinnen een grap voor nodig. En dan vind ik die Hush Puppies heel dragelijk. Leuk zelfs.
- Oké, je hebt wel gelijk. Die stukjes die over het taalgebruik van, wat zijn het? yuppen? jet-setters? marketiers? gaan, die hebben iets consistents, die taal is wel gek, en hij heeft een mooi gevoel voor een frappe. Waar die twee totaal maf worden van het produktgroepsgedram en iets geks willen doen en dan zegt de een: laten we tongzoenen. Dat bizarre spreekt me wel aan. Maar je kunt ook wel zien dat het boekje een beetje opgebouwd is om van die Turbo-taal te profiteren, want díé stukjes liggen allemaal mooi voorin. Hoe verder je in dit boekje komt, hoe gewoner de taal eigenlijk wordt, dan gaat het echt om de humor en die is dan tamelijk gezocht. Zo'n gesprekje tussen Ruding en Lubbers, dat kán niet.
- Help me even.
- Ruding heeft van zijn zoon gehoord dat de minima als ze kip eten het karkas bewaren om er soep van te koken. Vandaar komt hij op bergbeklimmen: als je op de top van een berg zit kookt het water eerder. Dus stelt hij Lubbers voor om voor mensen die op vijf- of zeshoog wonen het aardgas duurder te maken. En vandaar komt hij op mensen in het westen van het land die meer zonsopgangen zien dan die in het oosten en roept dan: belasten!’ Eén leuk idee, zo uitgemolken dat het niet leuk meer is.
- Behalve waar Lubbers, als ze het over lilliputters hebben, zegt: die zijn al door God gekort.
- Ja! Daar had hij mee moeten eindigen, dan had hij de gedachte helemaal rond- en afgemaakt: als God de lilliputters al gekort heeft zitten we goed - maar nu eindigt het met zoiets als alle lichten op groen voor de Operatie Kippesoep. Het idéé dat Ruding zo zou praten is al te gek voor iemand die beweert dat hij conversaties op de korrel neemt. Dat stukje over al die restaurants die naar boeken of schrijvers genoemd zijn. Ook melken: van Oblomov via Kroniek van een Aangekondigde Dood - valt mee dat hij er geen spinazie uit Tsjernobyl laat eten - en De Aanslag - valt ook weer mee dat dat niet op je portemonnee is - komt hij te eten in La Nausée, wat ik als clou heel mooi had gevonden. Maar terwijl dát het leuke is gaat het gesprek over onzin, bijvoorbeeld dat in restaurant Gulag Archipel houten wachttorens staan vanwaaruit ze met zoeklichten naar de tafeltjes schijnen. Zonde, want het is een mooi idee - zoals er in het boekje heel wat staan. Maar er wordt zo oeverloos over geluld.
- Wat mij opviel in dat stukje over die restaurants... café De Bijbel vond ik trouwens een hele sterke, is de slotzin. Die luidt, het gaat weer over een restaurant: ‘De bediening is klote.’ Dat is níks eigentijds, dat stamt nog uit het vrouwencafé.
- Percies persee.
- Wat bedoel je daarmee?
- Dat zei mijn vader altijd als mijn moeder weer iets debiels debiteerde. Moetje weer met het botermes in je oor zitten? Dan zei mijn vader percies persee. Of los van mekaar: Percies! Persee! Dat hoorde je toen vaker, en nu pikt Kuitenbrouwer dat weer op. Ik heb je laatst toch al eens verteld dat zijn ontdekking van mans, in Turbo-taal, je weet wel er hangt nu naast mijn tekstverwerker een papier met de kreet Tikmans, in de jaren vijftig ook gebruikt werd. Als je ging studeren was je foetmans, als je dan op je hurken zat kikkermans.
- Nu je het toch over Turbo-taal hebt - al dat gedoe over ordi, depri, spectaculo, problemibo, dat komt in deze eigentijdse conversaties helemaal niet meer voor, of nóg niet. Dus echt in de tijd zie ik het niet geplaatst.’
- Toch heeft dit boekje een raar effect. Ik weet niet hoe ik dit gesprek moet beëindigen. Dat moet met een beetje frap.
- Shit! Een clou.
- Percies! Als we die niet vinden is dit gesprek gewoon voor z'n roodkoperen.
■