De sporen van Theo Thijssen
Kees de jongen is een boek voor het leven. Je kunt het heel goed lezen als je zelf nog een jongen of meisje bent: het hoort tot de meest toegankelijke voortbrengselen van onze letteren - waarschijnlijk ligt daar de reden waarom de officiële literatuurkritiek en -geschiedenis het op zo'n idiote manier hebben verwaarloosd. Wie het als kind leest, zal zich tijdens de lectuur als vanzelf met Kees identificeren; lees je het dan als volwassene opnieuw, dan bekijk je Kees veel meer met de ogen van de volwassenen in zijn omgeving, waardoor het werk er een dimensie bij krijgt en zo mogelijk nog aangrijpender wordt. De laatste keer dat ik het las, viel het zelfs niet mee de ogen droog te houden. (Hoe zegt u? Jazeker, het kan ook seniele aftakeling zijn.) Vergeleken bij de verslavende kracht die Kees de jongen bij elke nieuwe lezing uitoefent, mogen Theo Thijssens andere werken (Jongesdagen, Het taaie ongerief, De gelukkige klas en andere) dan wat in de schaduw blijven, het hele oeuvre van deze Amsterdamse schoolmeester-in-hart-en-nieren bevat zulke evidente autobiografische trekken dat men, behalve van Kees ook van zijn schepper alles wil weten. Het Amsterdam van Theo Thijssen van Peter-Paul de Baar, Rob Grootendorst en Jan Roedoe (Thomas Rap; f 25,-) geeft in overzichtelijk bestek antwoord op tal van brandende kwesties, van het precieze adres van Rosa Overbeek (Reestraat 8) tot dat van de geheimzinnige plek waar Kees' vader een geldlening vandaan had. De stof is gegroepeerd in enkele lange wandelingen en excursies, en men vindt er - steeds op de even pagina's - tantaliserend-mooie foto's bij van al die Amsterdamse plekjes toen er nog geen parkeerprobleem bestond. Dit is een werkje dat men in de handen van vele oprechte voetgangers wenst. Zij doen er verstandig aan vooral niet hun toevlucht te nemen tot de zwembadpas.
MK