Tijdschrift
Lover (literatuuroverzicht voor de vrouwenbeweging) bestaat vijftien jaar: reden voor een dubbeldik decembernummer en een feest. Lover streefde er altijd naar een onmisbaar naslagwerk te worden voor de vrouwenbeweging en het feit dat het blad nu nog bestaat, in tegenstelling tot Man-Vrouw-Maatschappij bij wier uitgave Lover aanvankelijk als gestencilde bijlage verscheen, lijkt te bevestigen dat Lover inderdaad een duidelijke plaats verworven heeft. Eigenlijk is Lover dus een bibliografisch tijdschrift en dat blijkt ook weer uit dit feestnummer, waarin uitgebreide informatie over feministische tijdschriften in Nederland, korte samenvattingen van een aantal internationale tijdschriften voor vrouwenstudies en het in drieëntwintig rubrieken ingedeelde bibliografisch overzicht. Daarnaast bevat Lover ook een flink aantal artikelen over vrouw en media, een toepasselijk thema voor dit nummer. Martine Huizenga opent met een stuk over de ‘communicatierevolutie’, waarin ze uiteraard aanknoopt bij het veelgeciteerde Amusing Ourselves to Death van Neil Postman. De opmars van de televisie overtreft ieders verwachtingen. Ook de meest drukbezette personen - dat zijn de werkende vrouwen - zijn meer gaan kijken. Huizenga recapituleert de discussie of al het kijken ten koste zou gaan van het lezen, ja zelfs het lezen zou kunnen gaan vervangen. Ondanks de voorspellingen van doemdenkers als Postman lijkt dat niet het geval. Uit de cijfers van de Stichting Speurwerk betreffende het Boek, die in een andere bijdrage in Lover worden aangehaald, is een groeiende belangstelling voor fictie af te lezen. Terug naar de televisie: vrouwen kijken minder televisie dan mannen. Het blijkt zo te zijn dat vrouwen überhaupt minder tijd aan zogenaamde ‘vrijetijdsbezigheden’ waaronder tv-kijken besteden. Vaak
kijken ze voor de gezelligheid mee en doen ondertussen wat anders, hoewel de voorkeur bij de programmakeuze van man en vrouw duidelijk verschillen. De terreur van de sportuitzending op zondagavond exact op etenstijd kent iedereen. Met het woord communicatierevolutie doelt Huizenga op het gebruik van telecommunicatie thuis; van informatie-uitwisseling en educatie tot boodschappen doen via de buis. Dit lijkt allemaal ideaal, maar als het betekent dat de vrouw dan helemaal haar huis niet meer uitkomt, streeft al deze techniek haar doel voorbij. Maaike Meijer gooit in haar bijdrage een knuppel in het hoenderhok, wanneer zij stelt dat lesbische literatuur niet bestaat. Naar aanleiding van een optreden van Elly de Waard waar je, bij haar lezing van het gedicht ‘To His Mistres going to Bed’ van John Donne er nauwelijks omheen kon dit gedicht lesbisch te duiden, concludeert Meijer dat het om het ‘point of view’ gaat bij de interpretatie. Het lyrisch ik kan best als lesbisch ik gelezen worden. Het lesbische in de literatuur wordt uitgebreid bestudeerd volgens Meijer, maar de poëzie wordt nogal eens overgeslagen. Wat maakt poëzie eventueel lesbisch, vraagt zij zich af: de auteur, de lezer of de context. Haar conclusie is dat het lesbische in hoge mate in de lezer/es zelf zit. Deze theorie kan gemakkelijker gelanceerd worden bij poëzie dan bij proza, lijkt me, want in poëzie wordt meestal minder expliciet geformuleerd dan in proza. Als in een roman de hoofdpersoon en zijn tegenspeler duidelijk met naam en toenaam zijn geïntroduceerd als mannen, valt er weinig lesbisch te identificeren of interpreteren. Een lesbisch interpretatiekader bestaat volgens Meijer voor een groot gedeelte uit sensibiliteit voor het verzwegene. Dat is onzin volgens mij, als alleen lesbische lezers gevoelig waren voor datgene wat niet expliciet genoemd wordt, dan zou het er belabberd voorstaan met de tekstinterpretatie.
Wel heeft Meijer gelijk als ze zegt dat de tijd rijp is voor een homo-erotische visie op het werk van bepaalde auteurs.
EVA COSSEE