Perverse verlokkingen
De hoofdfiguur in Pasenow is Joachim van Pasenow, de enige figuur in het boek die, althans formeel, gedacht vanuit de conceptie, een tussenpositie inneemt. Van huis uit behoort hij tot de wereld van het uniform, letterlijk, hij is beroepsofficier, maar hij maakt, noodgedwongen, kennis met de perverse verlokkingen van die andere wereld, waarvan ook telkens tot vervelens toe wordt gezégd dat het een andere, respectievelijk verderfelijke wereld is.
De duidelijkste representant van de oude, door de onvoorwaardelijke gehechtheid aan traditionele waarden gekenmerkte wereld is, afgezien van Joachims potsierlijke vader, zijn broer Helmuth, die tijdens een duel het loodje heeft gelegd. ‘Hij viel voor de eer, voor de eer van zijn naam,’ constateert vader met onverholen trots. Daarnaast - want in feite gaat het aan de oppervlakte, voor zover die door alle diepte nog zichtbaar is, om een liefdesgeschiedenis - spelen twee vrouwen een hoofdrol: het animeermeisje Ruzena, in het middelpunt van de poel des verderfs, en, in scherp contrast met haar, de engelachtige Elisabeth, een soort Maria Onbevlekte Ontvangenis.
Als ik het goed begrepen heb is het huwelijk van Elisabeth en Joachim, waar het dan uiteindelijk na enige strubbelingen toch van komt, niet direct het gevolg van een verpletterende wederzijdse liefde. Veeleer is er sprake van door God opgelegde beproevingen, van ‘één weg naar de verlossing’, die, zo meent Joachim vastberaden, gelijk oploopt met ‘de rechte weg van de plicht’.
Het verhaal eindigt ermee dat Joachim bij wijze van spreken saluerend de bruidssuite betreedt en, ditmaal letterlijk, met uniform en al in de huwelijkssponde stapt. ‘Desalniettemin,’ verzekert Broch de lezer in de laatste regels, ‘kregen ze na ongeveer achttien maanden hun eerste kind. Het gebeurde eenvoudig. Hoe dit zich heeft toegedragen, hoeft niet meer verteld te worden. Na het geleverde materiaal voor de opbouw van de karakters kan de lezer dit ook zelf bedenken.’ Ik moet zeggen dat me dat wel enige moeite kost.
Canetti noemde Broch, bij gelegenheid van diens vijftigste verjaardag (in 1936), ‘een van de zeer weinige representatieve schrijvers van onze tijd’, iemand wiens compromisloze ‘drang naar universaliteit’ ook voor zijn eigen literaire instelling normatief was geworden; Thomas Mann meende (in 1950) dat Broch de Nobelprijs zou moeten krijgen; Aldous Huxley schreef Broch een onfeilbare virtuositeit toe. In hoeverre mijn eigen, vele jaren geleden gevormde, positieve oordeel over Broch, dat was gebaseerd op de lectuur van Esch, Die Schuldlosen en Der Tod des Vergil, mede was beïnvloed door die haast collectieve lof, durf ik nu niet meer te zeggen. Zeker is wel dat mijn waardering door de lectuur van Pasenow, dit doorzichtige, hoogdravende, van alle ironie gespeende, vaak ronduit kitscherige boek, een ernstige deuk heeft gekregen.
■
Bij uitgeverij Ambo verscheen Herman Brochs trilogie ‘De Slaapwandelaars’ compleet. De twee andere delen zijn: ‘Esch of de anarchie’, vertaald door Jaap Walvis (f 37,50, gebonden f 55,-), en ‘Huguenau of de zakelijkheid’, vertaald door Piet Meeuse (f 45,-, gebonden f 55,-).