Zestienduizend stokpaarden
David Halliwell was jarenlang filminkoper voor de BBC. Zijn voornaamste internationale reputatie dankt hij aan het naslagwerk The Filmgoer's Companion, een roep die vooral gebaseerd is op het feit dat het boek een van de eerste in zijn soort was en dat wie er een naam opzoekt hem vrijwel altijd zal vinden. Wel is de informatie bij die talrijke items al te vaak onjuist, onvolledig of gewoon afwezig, zodat men weinig kan lezen wat men al niet wist vóór raadpleging. Een ander naslagwerk is Halliwell's Film Guide (Paladin, importeur Van Ditmar, f 43,75) die sinds 1977 zes steeds bijgewerkte edities haalde. De nieuwste bevat ruim zestienduizend films, minder dan in de meeste vergelijkbare uitgaven, maar met uitgebreide en gedetailleerde beschrijvingen. De selectie wordt bepaald door Halliwells voorkeuren en stokpaardjes, zodat er veel films uit de laat-zwijgende en vroeg-sprekende periode in staan (waaronder ook hoogst obscure B-produkties), die men elders niet zal aantreffen. Uit het recentere filmaanbod zijn er veel omissies, terwijl de niet-Engelstalige cinema over de hele lijn mager is vertegenwoordigd. Wie het lijvige boekwerk doorploegt leert Halliwells maatstaven kennen. Films mogen niet te lang duren, er moet gelachen kunnen worden, ze moeten een gelukkig of minstens opbouwend einde hebben en gaan over deugdelijke personages, in casu keurige lieden als hijzelf of de lezer tot wie hij zich richt. Dat maakt veel van zijn beknopte kritische oordelen geborneerd op het discrimerende af. Het boek staat vol kanttekeningen als ‘wie ter wereld financiert zoiets?’, ‘niet het soort film waarvoor je publiek mag verwachten’, of ‘wellicht aardig voor de intelligentsia, maar niks voor zaterdagavond-publiek’. Zijn opvatting dat het vooral leuk moet blijven leidt tot het vonnis dat Woody Allens Manhattan ‘verzandt in ernst en halfkomische
wanhoop’. Daar staat tegenover dat Halliwell's Film Guide door grondige kennis van de filmische klassieken een goede toetssteen is voor plagiaat, tweede- of derdehands inspiratie, leen- en jatwerk waarmee nogal wat huidige regisseurs een publiek overdonderen dat hun bronnen niet (her-)kent. Dan blijkt zijn kritisch standpunt ten aanzien van sommige successen en reputaties verkwikkend en het overwegen waard. Het boek is vooral vaak amusant door de curiosa waarmee Halliwell beschrijvingen en oordelen lardeert: de slogans waarmee de films destijds weren geadverteerd, dialoogcitaten en soms produktiedetails. Daarnaast laat hij het eigen oordeel vergezeld gaan van citaten uit recensies van anderen. Ruimtegebrek noodzaakt de selectie van bondige formuleringen en bon mots waardoor hij - onvermijdelijk? - uitkomt bij ijdeltuiten als Pauline Kael en John Simon. Gelukkig zijn ze niet de enigen die worden geciteerd. In het gezelschap van onder anderen Richard Roud, James Agee en Tom Milne (en zowaar Graham Greene in de jaren dertig) die wel met zinnige of verhelderende oordelen komen vallen ze in alle blaaskakigheid des te harder door de mand.
AvI