Afgeprijsd
Vaak als ik met ramsjers door hun afdeling ‘afgeprijsd’ loop, schieten ze enthousiast toe op een boek, dat ze dan onmiddellijk weer neerleggen: ‘Dat is waar ook, jij doet alleen literatuur.’ Niets is minder waar. In deze rubriek vindt u alle mogelijke boeken die het denken eventueel zouden kunnen stimuleren, ook al hebben ze vaak met literatuur te maken. Een voorbeeld is de reprint van de prachtige studie van Charles Mackay Memoirs of Extraordinary Popular Delusions & the Madness of Crowds (1841) (Martyrium, 724 p. f 14,90, met schitterend register). Mackay heeft in dit massapsychologisch overzicht van merkwaardige rages vele historische uitwassen bijeengebracht. Natuurlijk ook aandacht voor de Hollandse windhandel in tulpebollen, de kruistochten, en de heksenjacht. Verder memorabele hoofdstukken over de invloed van politiek en religie op haar- en baardmode, de populariteit van de ‘noble criminal’, profetieën en de alchemie. Even stimulerend is Chauvets Cent deux figures galantes pour illustrer les Mémoires de Casanova (Van Gennep, f 9,90). Opgewekte beelden van opgerichte geslachten, uitnodigend gedrapeerde dames en halsbrekende geslachtsgemeenschap. Nonnen in claustro bedrijven de liefde tussen de tralies door, even verder in het boek kijken drie dames van goeden huize met opgewonden blos toe hoe mannelijke gasten condooms van varkensblaas vol lucht blazen, en voor liefhebbers van kakseks worden er uitwerpselen te voorschijn geperst. Andere buitengebieden in het seksuele landschap vinden we behandeld in The Outer Fringe of Sex. A Study in Sexual Fetishism door Maurice North (Van Gennep, 242 p. f 4,90). Over het liefhebbers- en handelsverkeer in de wereld van rubber en leer. Sommige kostuums, compleet met pseudo-zuurstofmaskers, lijken uit een science-fictionfilm
afkomstig. The Outer Fringe of Sex is een gedetailleerde sociologische/psychologische studie, met wetenschappelijk verantwoorde literatuurverwijzingen en register. Een meer populair onderzoek deed Peter Vermeersch voor zijn Het slijk der zinnen. Pornografie in België (Van Gennep, 93 p. f 5,90). Hij kocht elk pornoblad dat bij onze zuiderburen te koop is (het zijn er veertig), en probeerde ze te plaatsen: het resultaat is een uiterst amusant, plezierig geschreven boekje. Over hoe de liefde door de neus kan gaan vertelt Patrick Süskind in zijn monumentale roman Perfume (Martyrium, gebonden, 255 p. f 17,50). De achttiende-eeuwse vondeling Jean Baptiste Grenouille ruikt zich door de wereld heen, wordt een begenadigd parfumier, maar vindt een gruwelijk einde als hij het summum van geparfumeerde aantrekkingskracht heeft bereikt: de onweerstaanbare emoties die hij met zijn geur weet op te roepen overleeft hij niet.
Net als Süskind schuwt ook de dichter/schrijver Huub Beurskens de bizarre wending niet. In zijn onlangs verschenen verhalenbundel Badhok is dat het geval, maar dat is het eveneens in de prachtige gedichten in Het vertrek (Van Gennep, 59 p. f 4,90). Dat Beurskens zich door het (eveneens wonderlijke) werk van de Belgische schilder James Ensor liet inspireren, verbaasde me niets: Mijn vader gleed eens een haring van de schouder. Ik stond er-/ onder. Ik was een verkleed kind. Toen vloog de vis. Door de wind?/ Nee, maskers trokken aan touwen want als ze maar konden vlogen/ de vissen naar de vrouwen. Mijn moeder gilde bij elk beest al als/ het vloog. Soms braken de touwen. Ze was niet geraakt zei ze/ maar ik rook dat ze loog. Ze had een dikke buik. Ik spartelde. Mijn/ vader tilde me hoog.//
De dichter Shelley is vaak voorgesteld als een politiek revolutionair die ‘toevallig’ zijn meningen via gedichten verkondigde, of als poëet die met grote intelligentie en consistentie zijn filosofie in gedichten wist uit te drukken. Richard Cronin schreef Shelley's Poetic Thoughts (Martyrium, 262 p. f 19,50), waarin Shelley nu eens als poëticaal dichter wordt beschreven. Een aanwinst voor de al zo overvloedige Shelley-literatuur.
De Amerikaanse Burgeroorlog betekende ook een ommekeer in de literatuurgeschiedenis. De briljante literatuurcriticus Edmund Wilson schreef er een boek over: The Patriottic Gore. Studies in the Literature of The American Civil War (Martyrium, 816 p. f 9,90). Wat ‘the American renaissance’ wordt genoemd (Poe, Melville, Whitman, Emerson, Hawthorne) was zo ongeveer afgelopen, en na de oorlog begon een nieuwe uitbarsting van literaire produktie. Wilson laat de literatuur in de tussenliggende jaren de revue passeren: Harriet Beecher Stowe, Frederick Olmsted, William Grayson. George Fitzhugh, et cetera. Indrukwekkend. Indrukwekkend ook is Ann Thwaites biografie Edmund Gosse. A Literary Landscape (1849-1926). Thwaite noemt deze Engelse dichter en essayist ‘part of the furniture of Victorian and Edwardian England’, zo vanzelfsprekend dat hij onwillekeurig over het hoofd wordt gezien. Hij was bevriend met uiteenlopende figuren als Swinburne, Stevenson, Hardy en Henry James, introduceerde Ibsen in Engeland, buurman van Browning, en stimulator van de jonge Robert Graves. Thwaite reconstrueerde eindelijk het leven van Gosse zelf, daarbij gebruik makend van vele onbekende teksten en manuscripten. Dat haar boek daarbij, de ondertitel suggereert het al, ook een beeld geeft van vele literaire generaties, was met de sleutelrol van Gosse bijna onvermijdelijk. Misschien is Gosse, ondanks zijn schitterende autobiografische roman Father and Son (1907), toch wel het meest interessant in die rol: een biografie over hem biedt zicht op een heel literair klimaat (Martyrium, 576 p. f 19,90). Kees Joosse schreef een lijvige studie over leven en werk van de arts, criminoloog en letterkundige Arnold Aletrino (1858-1916). Geen opgewekte persoonlijkheid, deze Aletrino. Zijn inktzwarte roman over het leven in het Amsterdamse Binnengasthuis Zuster Bertha
(1891) was zelfs aanleiding voor een hoofdzuster om een tegenroman te publiceren, waarin het ziekenhuisleven juist fris en proper werd voorgesteld. Naast zijn letterkundige en medische arbeid was Aletrino ook op maatschappelijk vlak zeer actief, en publiceerde hij opzienbarende criminologische studies (Van Gennep, 608 p. f 24,50).
Twee schitterend geïllustreerde boeken over het milieu der Tachtigers tot slot. Fusien Bijl de Vroe schreef De schilder Jan Veth 1864-1925, Chroniqueur van een bewogen tijdperk (Van Gennep 219 p. f 17,90). Veth was een soms wat stijf, maar altijd warm portretschilder, maar vooral onder zijn litho's vinden we prachtige stukken. Veths positie lijkt een beetje op die van Gosse: hij kende veel mensen. En hij heeft hun gezichten vastgelegd; bijvoorbeeld in de schitterende serie ‘Bekende tijdgenoten’, litho's die als bijlage van het weekblad De Amsterdammer werden gegeven. Een andere sleutelfiguur aan de ‘tafel der Tachtigers’ was Willem Witsen. Over hem stelde Charles Vergeer een boek samen. Willem Witsen en zijn vriendenkring met talloze foto's van Witsen (Van Gennep. 211 p. f 17,90). Vooral de woeste koppen van Willem Kloos spreken tot de verbeelding, en de beelden van het met alcohol en tabak vermengde bohèmeleven wekken enige spijt ‘er niet bij’ te zijn geweest. Witsen was dat wel.
ATTE JONGSTRA