Kopstukken uit de geneeskunde
Leven en werk van beroemde artsen
Doctors The Biography Of Medicine door Sherwin B. Nuland Uitgever Alfred A. Knopf, 520 p., f 59,15 Importeur Van Ditmar
F. Dekking
Sherwin Nuland is als chirurg verbonden aan de medische school van Yale University en doceert daar niet alleen zijn vak, maar ook de geschiedenis der geneeskunde. Naast zijn kliniek bevindt zich één van de mooiste medisch-historische bibliotheken van de wereld.
In het voorwoord zegt hij over zijn boek: ‘Meer dan de titel doet vermoeden is dit eigenlijk een autobiografie’, waarmee hij bedoelt dat hij verslag uitbrengt over die grootmeesters der geneeskunde die het meest hebben bijgedragen tot de vorming van zijn eigen opvattingen over het vak.
Het zijn wezenlijke biografieën in die zin dat zij niet alleen ingaan op de activiteiten, gedachtengangen en vondsten van zijn helden, met uitvoerige beschrijvingen van de maatschappelijke omstandigheden en de medische misvattingen van die tijd, maar ook op de soms onmogelijke karaktertrekken van zijn grootmeesters. Nuland geeft telkens een panoramische schildering, iets wat bijvoorbeeld ook de biografieën van Gorki over Tolstoj en die van Cecil Woodham Smith over Florence Nightingale zo ver uitheft boven het gebruikelijke genre.
Hij begint natuurlijk met de vader der geneeskunst, Hippocrates, een Griek uit de vijfde eeuw voor Christus, die de fundamenten heeft gelegd voor veel van het medisch denken en handelen, ook van heden. Na hem komt Galenus aan bod, een Griek van vijf eeuwen later, een uiterst intelligente, ondernemende en doortastende man, zij het met een volstrekt onmogelijk karakter en zo zelfingenomen en dogmatisch, dat zijn opvattingen vijftien eeuwen lang een verdere ontwikkeling van de geneeskunde hebben tegengehouden.
Pas in de renaissance kwam daar verandering in, onder andere door het werk van Vesalius. Daarna wordt de Franse legerarts Paré besproken, en de vader van de pathologische anatomie, Morgagni. Harvey, de ontdekker van de bloedsomloop, en Laennec, de uitvinder van de stethoscoop, worden uitvoerig in hun periode geplaatst. Natuurlijk worden de chirurgen Hunter, Lister en Halsted behandeld. De laatste was betrokken bij de ontwikkeling van de beroemde medische school Johns Hopkins, opgericht met de financiële steun van een eminent vrouwencomité, met als voorwaarde dat er ook vrouwen geneeskunde zouden mogen studeren.
De moeilijke positie van vrouwen aan de Amerikaanse universiteiten komt ook ter sprake bij Helen Taussig, een kindercardiologe, die een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de hartchirurgie bij kinderen met klepdefecten.
Het boek eindigt met een uitgebreid hoofdstuk over de geschiedenis en de problematiek van de transplantaties.
Mij hebben het meest geboeid de verhalen over Semmelweis en Virchow. Als verloskundig assistent in Wenen ontdekte Semmelweis dat de kraamvrouwenkoorts met een sterfte van dertig procent (!) veroorzaakt werd doordat artsen en studenten direct na het snijden in lijken zonder hun handen te wassen vaginaal onderzoek verrichtten en zo deze vrouwen een dodelijke besmetting bezorgden. Op Semmelweis' afdelingen daalde de sterfte tot minder dan twee procent toen hij het wassen van de handen in chloorwater verplicht stelde. Een voordracht die hij hierover hield werd enthousiast ontvangen door enkele grootmeesters van de Weense medische school, maar niet door het gros van de gynaecologen die zichzelve ongaarne als moordenaars beschouwden. Uit het vervolg van dit verhaal blijkt duidelijk dat zijn ondergang niet te wijten is aan gebrek aan waardering in de medische wereld, maar vrijwel uitsluitend aan zijn karaktereigenaardigheden.
Rudolf Virchow