Nanosecondecultuur
In een hoofdstuk over chronobiologie laat Rifkin zien dat onze lichamelijke en emotionele huishouding wordt gereguleerd door tijdmechanismen waarvan men de wijzers niet straffeloos kan verzetten. Nachtdiensten, overschrijdingen van tijdzones en andere afwijkingen van natuurlijke ritmen roepen de meest uiteenlopende kwalen op. Aan de andere kant kunnen geneesmiddelen aanzienlijk effectiever zijn wanneer behalve met soort en dosering ook rekening wordt gehouden met het optimale tijdstip van toediening, en zijn sommige depressies te behandelen door de van slag geraakte biologische klok weer gelijk te zetten.
Na deze inleidende beschouwingen ontpopt Rifkin zich als een soort cultuurfilosoof. Hij meent dat de computer de laatste resten van natuurlijkheid in ons tijdbegrip laat verdwijnen. De computer dringt ons een ‘nanosecondecultuur’ op (een nanoseconde = een miljardste seconde). Anders dan de tikken van de klok vallen de pulsen van de computertijd buiten de menselijke maat. Het beheer van de tijd, onze tijd, is in handen gekomen van programmeurs en planners, van scenario's en simulaties. Waar de cirkel van de wijzerplaat nog verwees naar de omloop van de zon, hangt de digitale tijd van de computer in een vacuüm, hij is ontdaan van iedere verwijzing naar natuurlijke cycli. Het digitale horloge is het zinnebeeld van ons nieuwe tijdbesef.
Parijse bourgeoisie verzameld bij het middagkanon. Als de zon op het hoogste punt stond, twaalf uur lokale tijd, vielen de stralen recht door het brandglas en vuurde het kanon. Tekening van Gustave Doré
Tegen de achtergrond van deze boodschap bespreekt Rifkin een aantal traditionele onderwerpen uit de tijdliteratuur: het beheer van de tijd in kloosters, de relatie tusen kalenderhervormingen en kerkelijke of wereldlijke macht, het ontstaan van tijdsdiscipline tijdens de industriële revolutie, et cetera. Daarna behandelt hij overeenkomsten en verschillen tussen klokken en computers. In de computer ziet Rifkin een nieuwe vorm van tijdscontrole omdat het programma ‘de nabije toekomst van ieder mens tevoren kan vaststellen tot in de allerkleinste kunstmatige tijdsegmenten van milliseconden en nanoseconden.’
Wat je in dit boek al snel gaat tegenstaan is Rifkins naïviteit waar het om ‘feiten’ gaat die in de lijn van zijn boodschap liggen. Zo nodigt hij ons uit te geloven dat kleuters tegenwoordig geen zin meer hebben de klok te leren met wijzers, liever kijken ze op hun ‘nieuwe digitale horloge waar ze alleen maar de cijfers hoeven op te noemen’. Dit is echt onzin. Als mijn zoontje van vier wil weten hoe laat het is, is dat altijd in relatie tot een gebeurtenis: wanneer begint Sesamstraat? Een antwoord als ‘17.45 en het is nu 17.30’ is natuurlijk volslagen misplaatst: hij wil weten hoe lang het nog duurt voor het begint en tijdsduur leert hij schatten door ervaring op te doen met het tempo van de grote wijzer. Een digitaal antwoord vooronderstelt het vermogen om te rekenen en dat kan een kleuter nog niet. Dat betekent dat mijn zoontje - al zal hij dat zelf misschien niet zo formuleren - een analoog tijdbesef heeft.
Ook op maatschappelijk niveau ziet Rifkin naar mijn idee nogal dubieuze verbanden tussen tijdbesef en gedrag. Zo zouden uiteenlopende tijdsoriëntaties een ‘kritische rol’ hebben gespeeld in de verschillende reacties van China en Japan op het westerse imperialisme. Voor de Chinezen was tijd een cyclisch proces. Hun tijdsoriëntatie stond in het teken van traditie en herhaling. Japanners daarentegen zagen tijd als een rechte lijn van verleden naar toekomst, een conceptie die met het idee van vooruitgang was verbonden. Vandaar dat de Chinezen zich meer zagen ‘als bewakers van vergane glorie dan als initiatiefnemers van nieuwe visies’ en de Japanners zichzelf linea recta in de toekomst lanceerden.
Ik begrijp werkelijk niet waarin de bekoring van dit soort ‘verklaringen’ schuilt. Voorzover de opvatting van een eeuwig cirkelende tijd een plausibele verklaring is voor de stagnatie van de Chinese wetenschap, lijkt het me des te onbegrijpelijker dat die wetenschap eens zo'n hoog peil bereikte. De recente tentoonstelling in Brussel over Chinese techniek en wetenschap bewijst dat er ook perioden zijn geweest dat diezelfde almaar in een kringetje draaiende tijd de Chinezen kennelijk allesbehalve suf en initiatiefloos maakte.
Ten aanzien van de toekomstige mogelijkheden van de Artificiële Intelligentie legt Rifkin een bijna lachwekkende goedgelovigheid aan den dag. Hij verwacht dat men er te zijner tijd in zal slagen om de informatie in het menselijk brein af te tappen en naar een machine te leiden, teneinde zo duplicaten van de geest te vervaardigen, ‘compleet met eenzelfde reeks herinneringen’. Hoe dan? Nou gewoon, met ‘ultrasonische radar, radio-encefalografie in gefaseerde reeksen en fijn gedefinieerde driedimensionale nucleair magnetische resonantieholografie.’ Het is toch of je Sickbock iets aan Heer Bommel hoort uitleggen.