‘Extract-theorie’
‘Wat men wijselijk verzwijgt is artistieker dan wat men aan kletserij uitkraamt,’ zo oordeelde Altenberg. Voor de vorm van zijn schetsen had hij zelfs een eigen theorie ontwikkeld, die onder de naam ‘Extrakt-Theorie’ bekend is geworden. In Was der Tag mir zuträgt uit 1901 bracht hij zijn poëtica als volgt onder woorden: ‘Zijn mijn kleine zaakjes literatuur? Allerminst. Het zijn extracten. Levensextracten. Het leven van de ziel en van de toevallige dag, op 2-3 bladzijden ingedampt, van het overbodige bevrijd. (...) Ja, ik houd van de “verkorte vorm”, de telegramstijl van de ziel! Ik wil een mens in één zin beschrijven, een belevenis van de ziel op één bladzijde, een landschap in één woord!’ Altenberg was voor de vorm van zijn gecomprimeerde schetsen in de leer gegaan bij de Franse symbolisten, bij de vertegenwoordigers van het prozagedicht als Baudelaire, Rimbaud en Verlaine. Zijn eigen schetsen zou men, met hun geraffineerde gebruik van metaforen, herhalen, alliteraties en klinkerrijm, eveneens nog het beste als prozagedichten kunnen betitelen. Althans zijn vroege schetsen, want gaandeweg verslapte zijn artistieke energie en na ongeveer 1905 werd bij hem het gracieuze prozagedicht meer en meer vervangen door private anekdotes en door het aformise.
Peter Altenberg
Altenberg was in het begin van de eeuw in de ban geraakt van de sterk opkomende reformbeweging, die ten dele een reactie was op de onnatuurlijkheid van het fin de siècle. Terwijl zijn vriend Adolf Loos polemiseerde tegen ornamentiek en decoratie binnen de architectuur, brak hij zelf een lans voor eenvoud en natuurlijkheid binnen het leven van alledag. Zijn boeken werden, uiterlijk vanaf het in 1906 verschenen Prodromos, meer en meer gelardeerd met adviezen en voorschriften betreffende gezonde voeding, kleding en slaap, ja zelfs de weldaad van de sportbeoefening liet hem niet onberoerd. Altenbergs met verve (en met de nodige humor) gepresenteerde gezondheidsleer kan grotendeels worden opgevat als een soort anti-decadent programma, als een poging om zijn door alcohol en slaapmiddelen aangetaste organisme weer enigszins in het gareel te brengen. Veel resultaat heeft deze poging niet gehad, want de steeds eenzamer wordende dichter moest in zijn laatste tien levensjaren talrijke ontwenningskuren ondergaan. De voormalige stamgast van de Weense literaten-koffiehuizen werd een habitué van de lokale zenuwinrichtingen. Zijn werk bereikte daarbij nog slechts incidenteel het vroegere niveau, al schreef hij daarentegen juist in deze tijd weer veel van zijn vaak weergaloze en onvergetelijke aforismen. Dit bijvoorbeeld: ‘Die Kunst ist die Kunst, das Leben ist das Leben, aber das Leben künstlerisch zu leben, ist die Lebenskunst.’
Het nu verschijnende verzamelde werk in vijf delen betekent de definitieve rehabilitatie van een schrijver die misschien niet een van de grootste, maar zeker een van de oorspronkelijkste en zonderlingste figuren uit de Duitse literatuurgeschiedenis genoemd mag worden. Een schrijver bovendien die men met zijn innemende en geheel eigen combinatie van fijnzinnigheid, weemoed, humor en koketterie ook veel Nederlandse lezers toewenst.
■