Molshoop
Onevenwichtig is Het eerste saluutschot, ook omdat het reuzenpassen naast damesstapjes zet. Soms gaat Barbara Tuchman met sprongen door de geschiedenis, dan verwijlt ze weer zo lang bij details dat ongeduld onvermijdelijk wordt. Het is voor het verhaal onbelangrijk dat het paard van Willem III in 1702 over een molshoop struikelde, het is grof om in een boek met als ondertitel ‘De Amerikaanse Vrijheidsstrijd en de Republiek’ het verlies van St.-Eustatius in enkele zinnen te koppelen aan de Patriottenbeweging, die weer aan de inval van de Franse troepen in 1795 en dat feit aan de inlijving bij Frankrijk. Zou je deze afwisseling van snel en langzaam hier en daar nog verrassend en een consequentie van die onduidelijke onderwerpskeuze kunnen noemen, irritant wordt het wanneer dit alles gebeurt in een aaneenrijging van onzinnige causaliteit, reisgidsjestaal, souffleursproza, halfzachte modernismen, vreemde vergelijkingen en toverformules. Om met dat laatste te beginnen. ‘Dat de coördinatie vlekkeloos verliep,’ schrijft Tuchman over de samenwerking tussen de Franse troepen en de Amerikaanse opstandelingen bij de slag om New York. ‘is ogenschijnlijk alleen aan een serie wonderen te danken.’ De expansie van de Republiek in de zeventiende eeuw wordt ‘een raadsel’ genoemd ‘in deze zin dat de grenzen van het menselijk kunnen nu eenmaal nooit geheel verklaard kunnen worden’. Die Gouden Eeuw zelf heet een ‘onverklaard fenomeen’ en ‘de moord op Willem de Zwijger sorteerde niet het door Filips gehoopte effect, want de prins had de opstand een eigen levenskracht meegegeven’ (mijn cursivering).
Het eiland St. Eustatius waar het eerste saluutschot viel. Kopergravure (1782) van C.F. Bendorp, een Hollandse kunstenaar.
Barbara Tuchman
RAND HENDRIX
Regelmatig vallen woorden en frasen die alleen in het boekje van die wanhopige reisgids thuishoren die over het volgende plaatsje niet meer weet te melden dan dat het plein wonderschoon is. Een goede opmerking van een Engels politicus wordt de ‘onthullendste Britse uitspraak van heel de oorlog’ genoemd. Aan het eind van de achttiende eeuw ziet de Republiek er opeens heel anders uit: ‘De werkloosheid verspreidde zich over de ene stad na de andere en tastte alle sectoren aan. Bedelaars en zwervers verschenen op straat. De vroeger zo smetteloos geschrobde stoepen waren nu vuil, glanzend gezeemde ruiten werden stoffig en weerspiegelden de hoge groene bomen langs de grachten niet meer.’ Wat een onzin! Een belangrijke zeeslag vlak voor de inname van Yorktown ‘zou ook werkelijk het keerpunt van de oorlog en misschien wel van de hele achttiende eeuw blijken te zijn’. Over de Hollandse schilderkunst weet zij niet meer te melden dan wat kreten die ook in folders te vinden zijn: Rembrandt. ‘meester der menselijkheid’. Vermeer, ‘vertolker van serene perfectie’, Ruysdael en Hobbema. ‘uitbeelders van betoverende landschappen vol lommerrijke bossen en zeilschepen’. Enzovoort.
Dan het souffleurproza, op één lijn te stellen met die ‘modernismen’ waarvan er in elk hoofdstuk wel een paar voorkomen. ‘De zucht naar heerschappij is een oude en onbedwingbare menselijke drift die in de praktijk bijna altijd destructieve gevolgen heeft,’ vertelt Tuchman naar aanleiding van de expansieve drang van Lodewijk XIV. Wanneer zij over de slechte betaling van soldij spreekt en de gebrekkige staatsinkomsten daarvoor als verkaring geeft, last zij tussen het een en het ander twee overbodige vragende zinnen in waarin zij de lezer nog eens toefluistert dat het toch godgeklaagd onbegrijpelijk is dat die arme vechtende boeren zo slecht behandeld werden. Elders: ‘In tegenstelling tot wat algemeen wordt gedacht, leren mensen soms wel degelijk van de geschiedenis.’ ‘Het gevaar van zelfvoldaanheid,’ moraliseert Tuchman met het aloude Amerikaanse cliché over de Engelsen, ‘is dat de bezitter van deze eigenschap de neiging heeft de gebruiken en levensomstandigheden van anderen als onbelangrijk af te doen.’ En meteen daarop trekt ze een van haar vele vreemde vergelijkingen, in dit geval tussen China en Engeland. Die laatsten, zegt ze, huldigden ‘iets minder uitdrukkelijk dezelfde opvatting, namelijk het gevoel dat zij de maan waren die het tij van de wereldpolitiek bepaalde’. Maar daarmee gaat ze wel voorbij aan een verschil tussen beide samenlevingen dat zo fundamenteel is dat vergelijken ongerijmd wordt, namelijk tussen het gesloten en naar binnen gerichte China en het expansieve Engeland.
Maar het meest stuitend van al is de wijze waarop Barbara Tuchman met de causaliteit omspringt, dat altijd manke stokpaardje van de historicus dat alleen met zijden handschoenen van stal gehaald mag worden. Na weer eens het verhaal verteld te hebben dat het bij kinderen zo goed doet - over die Hollanders die toch maar helemaal alleen land uit water maakten - vervolgt zij: ‘Door het werk van Genesis te herhalen wisten de Hollanders dat zij andere mensen evenmin als de natuur hoefden te vrezen en werden zij bezield met zelfvetrouwen. Daardoor waren zij, hoewel weinig in getal en gevestigd op een hachelijk grondgebied, in staat in opstand te komen tegen de heerschappij van Spanje... en de Tachtigjarige Oorlog met succes te bekronen.’
Landaanwinning veroorzaakt moed veroorzaakt opstand veroorzaakt succes. Een vreemdere reeks verklaringen is nauwelijks denkbaar. Of toch? ‘In de zeventiende eeuw leidde het overschot aan energie tol een periode van spectaculaire uitbreiding van handel en verkeer waarbij de Hollanders door hun natuurlijke aanleg en hun methoden konden uitblinken en de status van grote mogendheid konden verwerven.’
Weinig goede woorden dus voor dit boek van de bewonderenswaardige historica Barbara Tuchman. In mijn herinnering trapte zij nooit eerder in zoveel valkuilen. Maar daar komt bij dat Het eerste saluutschot in de kast komt te staan naast Voorbeeld in de verte van J.W. Schulte Nordholt, een voormalig Leids hoogleraar die bij het grote publiek nauwelijks bekendheid geniet. Tuchman vermeldt de Amerikaanse vertaling ervan ook in haar bibliografie en zegt dat zij ‘voor de behandelde periode (van deze studie) verreweg het meest gebruik heeft kunnen maken’. Lezing ervan had haar op andere gedachten mogen brengen, namelijk dat door het bestaan hiervan haar boek overbodig wordt en dat zij zonder kennis van de Nederlandse taal en met als enige ‘bronnen’ het oude werk van Motley, Blok en enkele anderen, ja, dat zelfs zij te hoog kan grijpen. Want Voorbeeld in de verte is niet alleen van hoge professionele kwaliteit maar bovendien meeslepend geschreven, meesterlijk in zijn beperking en intelligent in zijn analyse. Ik denk zelfs dat het het beste werk van een Nederlands historicus van de afgelopen tien jaar is. Normaliter zou je zo'n vergelijking dan ook niet mogen maken maar in dit geval - de beroemde Tuchman, hetzelfde onderwerp, de regelmatig terugkerende klachten over de zwakke produktie van Nederlandse historici - kan ik het niet laten. Het eerste saluutschot kan alleen gezien worden als een flauwe afschaduwing van wat in Nederland veel eerder, veel beter gedaan werd.
■