Een graalriddertje met natte dromen
De betovering van Adriaan van Dis' ‘Zilver’
Zilver Of Het verlies van de onschuld door Adriaan van Dis Uitgever Meulenhoff, 160 p., f 24,50 (gebonden f 34,50)
Diny Schouten
Mán wil Zilver wórden, maar ook dichter. ‘Ineens begrijpt hij beter waarom hij graag in boeken schuilt, niet alleen om met de held te praten, maar ook om het mooie van de woorden.’
‘Het mooie van de woorden’: vanaf zijn poëtisch prozadebuut Nathan Sid (1984) heeft Adriaan van Dis laten merken dat hij net als zijn nieuwe personage gecharmeerd is van zinnen die tot kleine parelsnoeren zijn geregen. Was het al niet zo in Nathan Sid? Daarin lagen de onthoudbare zinnen voor het oprapen. Van Dis' particuliere grammatica maakt dat een paar bijna willekeurige citaten het hele boekje oproepen: ‘Met durven had Nathan het moeilijk’, ‘De badkamer walmde als een pan pruttelende frambozenjam’, ‘Lekker gaf jeuk, alleen vies was gezond’.
Als Grimms Ezeltje-strek-je vertoont Van Dis dat kunstje in Zilver opnieuw. Of kunstje? Een stilistisch wonder is het, want het zijn staven puur goud die Van Dis uit de woorden filtert. Zilver is ermee volgestouwd. ‘Het ruikt naar ongewassen’; ‘Zilver houdt van hele dingen’; ‘Zilvers spieren zijn te pap’, ‘De Juffrouw ruikt naar peertjes’, of: ‘Zeker is dat hij naar het zuiden gaat, daar ligt veel Afrika’: ingenieuze zinnen die je doen glimlachen om hun lichte precieusheid, maar die toch betoverend snoezig zijn.
Het lijkt waarachtig wel of álles aan Zilver sprookjesachtig glanst. Allereerst klinkt het al zo mysterieus dat ‘Zilver’ ‘Zilver’ heet. Dat vraagstuk krijgt geen duidelijk antwoord. Om Zilvers - met de parellak van ‘de Juffrouw’ - gelakte nagels kan het niet zijn, want die pijnlijke faux pas, geheel de verkeerde richting op naar het hevig begeerde ‘man-zijn’, begaat Zilver pas als het verhaal bijna uit is. Wie vorig jaar het ‘cadeauboekje’ Zoen kocht (actieprijs f 2,50), weet daarvan, want de scène van het roeifeest waarop Zilver ten onrechte wordt ontmaskerd als ‘mietje’ komt daarin, in licht gewijzigde vorm, voor. Zoen (in wéér andere vorm verschenen afleveringen in Avenue: ik moet zeggen dat zoveel spin-off helaas geen gedistingeerde indruk maakt) blijkt een handzame samenvatting van Zilver te geven, met de weergave van de paar cruciale scènes waarin Zilver tamelijk ruw wordt geïnitieerd in de liefde. De verrassing van de plot is zo misschien een beetje weg. Echt geven doet het niet. Tenslotte verraadt de ondertitel ook al dat het gaat om de doorgangsriten die Zilver moet doorstaan voor hij zich un vrai homme voelt, een ridder met wie alle dames nóg wel eens willen.
Die ondertitel is onmiskenbaar ‘vertelselachtig’ ouderwets. Hij roept zowel reminiscenties op aan grootmoeders kinderboeken waarin de deugd wordt beloond en het kwaad gestraft, als aan achttiende-eeuwse erotische memoires, waarin die moraal in haar tegendeel is omgebogen. Net als in Nathan Sid is in Zilver vies gezond, maar tot geluk van Zilver, die zo het leed ‘van wat er in zijn liezen broeit’ weet te overwinnen. Dat is de vrolijke, erotische connotatie.
De wat zwaarmoediger kinderboeken-associatie wordt versterkt doordat het jongetje Zilver wees is, met tragisch-jong omgekomen ouders. Rijk, mooi en zelfverzekerd waren ze, maar in zijn gesprekken met hun fotoalbums stellen ze Zilver niet gerust in zijn bangelijkheid. Evenveel als een vader mist Zilver grote broers: ‘Hij praat te hoog, omdat hij weinig lage stemmen hoort in huis. Hij loopt verkeerd, hij heeft geen grote pas tot maat.’
Al wat Zilver heeft is een kille gouvernante, die hem, voor nog strenger toezicht, naar een internaat stuurt. Zilver - een wat ouder neefje van Nathan Sid lijkt hij, met overeenkomstige lichamelijke overgevoeligheden en van vergelijkbare dromerigheid - moet van de Juffrouw leren dat rampspoed de nieuwsgierigen op de hielen zit (curiosos consequitur calamitas, ‘de Juffrouw kent Latijnse spreuken en met Pasen zingt zij in het Frans’), en op de toegangspoort van het Achterhoekse internaat staat virtus post fata virescit: door schade en schande wordt men wijs. Van beide spreuken leert Zilver dat ze waar zijn, ook dat het zijn dromen over heldhaftigheid zijn die hem telkens in moeilijkheden doen verzeilen. Bij zijn pogingen om te ontsnappen zít rampspoed Zilver op de hielen. Afrika lijkt hem het beste om naar toe te gaan, ‘als hij warmer woonde, was hij allang een man en voor geen plekje bang. Want dichter bij de evenaar neemt het blote toe en de schaamte af’. Het uit de keukenkas van de Juffrouw gestolen geld en de bergschoenen van zijn vader brengen hem weinig verder van huis: het station. Daar reeds wordt Zilver smadelijk beroofd en vervolgens opgebracht, en de Juffrouw heeft gelijk dat hij niet in zijn vaders schoenen kan staan. Voor een desperate zelfmoordpoging schrikt Zilver op het moment dat het daarvoor benodigde stofzuigersnoer hem de adamsappel afknelt terug: ‘Zelfs in doodgaan is hij geen man.’
Adriaan van Dis Tekening Dick Wiarda