De schrijver en zijn kat
‘Hooked for life,’ zo omschrijft Kees (‘niet: Cees’) Buddingh' zijn gevoelens tegenover katten. Poekie Buddingh'. de eerste poes die zijn hart (en dat van zijn huisgezin) veroverde, stelde hem voor het dilemma dat elke kattenminnaar vreest: wat te doen als Poes overlijdt? Het is daarom met enige beschaming dat Buddingh' zijn verliefdheid op Poekies successievelijke troonopvolgers opbiecht: na haar kwam Vlokje, na Vlokje kwam Victor, bij Victor voegde zich Sam (‘Samuel Buddingh', asjetee’), en daarna kwamen nog Peerke (‘de echte heer des huizes) en Kootje. Ze bleken allemaal even lief, tenminste, elk naar aard en kracht van de eigen persoonlijkheid, want zijn ze niet allemaal eender en toch heel anders? En dan gaat het, zoals de echte addict weet, niet om de vertedering waar alle jonge katjes het patent op bezitten: ‘Ripeness is all.’
Mijn katten en ik (Cadans. 133 p., f 24,50) breekt af, midden in hoofdstuk acht. Mijn katten en ik is het eerste nieuwe boek dat uit de nalatenschap van de in 1985 overleden dichter, schrijver, vertaler en lexicograaf C. Buddingh' werd samengesteld door Frank Engerling en Ares Koopman. In het nawoord lichten de bezorgers de ontstaansgeschiedenis toe: Buddingh' vatte begin juli 1977 het plan op voor een ‘geschiedenis van mijn (onze) katten’, maar liet het werken eraan aan het eind van dezelfde maand liggen voor het overtypen van zijn dagboeken. De onvoltooidheid geeft gelukkig bloot hoe Mijn katten en ik een wondermooi verhulde autobiografie had zullen worden: leert men een mens niet kennen door zijn liefde voor zijn kat? ‘Nieuw gezelschapsspel,’ stelt Buddingh' voor: ‘Welke bekende vaderlander kunt u zich wel met een kat in zijn of haar armen of een hond aan zijn of haar voet voorstellen en omgekeerd? Hans Wiegel met een kat, bijvoorbeeld: onvoorstelbaar. Lucebert met een kat: onmiddellijk. Jan Terlouw met een kat: nou, alleen als het partijcongres het zou vereisen, Drees junior met een kat: dierenmishandeling.’ Ook andere uitstapjes, naar de one-poem-poets en de astma van vader Buddingh' verluchtigen Mijn katten en ik, dat zijn luister desondanks geheel ontleent aan de bijzondere kenmerken van voornoemde Poekie, Vlokje (‘de Weduwe Jammer en Zoon’), Victor (‘een echte aristocraat’), Sam (‘met zijn melancholieke eekhoornstaart’) en Peerke (‘Hij heeft een moeilijke jeugd gehad als turfsteker’). Aan de karakteranalyse van Kootje kwam Buddingh' niet toe, maar daar staan twee aan hem opgedragen gedichten tegenover. De laatste strofe van ‘Met Kootje op schoot’ portretteert de schrijver en zijn kat:
En zo zitten we daar: ‘een beetje bejaarde
Dordtse jongen,’ met in zijn armen
een jong katertje, dat verrukt naar hem opkijkt
met zijn bes zwarte Emily Dickinsonogen.
DS