Pockets
Majoor Warren Hamilton Lewis (1895-1973) was de beminde oudere broer van de veelgelezen christelijke schrijver C.S. (‘Jack’) Lewis (1889-1963). Ze woonden vanaf 1932 - toen Warren zich terugtrok uit actieve militaire dienst - tot Jacks dood in hetzelfde vredige huis in Oxford. Ook nadat Jack getrouwd was. Warren zelf bleef zijn hele leven vrijgezel. Hoe onafscheidelijk de broers waren moge blijken uit het feit dat ze ook dikwijls samen op vakantie gingen, trektochten makend door het Engelse landschap. Warren hield van 1912 tot zijn dood trouw een dagboek bij. Hieruit maakten Clyde Kilby en Marjorie Lamp Mead een selectie, onder de titel Brothers & Friends (Ballantine, 347 p., f 16,65). Warren toont zich een aimabele man, die eigenlijk niets liever doet dan wandelen, lezen en praten met zijn broer of wat vrienden, ook liefst over wandeltochten of boeken. Een verlegen, teruggetrokken man, die zich in het leger (onder andere in de Eerste Wereldoorlog aan het front in Frankrijk en later enige jaren in Sjanghai) op basis van competentie wist te handhaven, maar die er na zijn zeer vroege pensionering (hij ging de familiearchieven uitpluizen en bundelen) niet meer naar taalde om enige vorm van gezag uit te oefenen. Een typerende opmerking maakt hij op 24 november 1934 in zijn dagboek: ‘Een vrij lange, eenzame wandeling gemaakt door het stille landschap richting Cowley. Ik noem het vanwege de bijzondere gretigheid waarmee ik genoot van de privacy van de mist, die de geneugten van het wandelen en het alleen zijn in een kamer leek te verenigen. Een groot geluksgevoel overspoelde me.’ In de avonden kwam de Inklings, een literair discussieclubje vaak bijeen. Onder de vaste leden Tolkien, Charles Williams en C.S. Lewis. Professor John Wain won in dit gezelschap eens een weddenschap dat hij een heel hoofdstuk van Irene Iddlesleigh, een Victoriaanse
Ierse damesroman, kon voorlezen zonder in de lach te schieten.
Alleen van de titels van de hoofdstukken van The Ice: A Journey To Antarctica (Ballantine, 434 p., f 16,65) krijg je het al koud: ‘Het Hart Der Witheid’, ‘De Gletsjer’, ‘De Koude Vrede’. Auteur Stephen Pyne, lector geschiedenis aan de Universiteit van Arizona, een van de warmste gebieden op aarde, bracht drie maanden op het zesde continent door en schreef er een beeldende studie over. Er zijn tientallen soorten ijs, ieder met hun eigen eigenschappen, en Pyne tovert ze voor ons te voorschijn. Hij behandelt de geschiedenis en alle aspecten van de geografie van Antarctica op een zeer heldere wijze en vindt daarnaast ruimte voor bijna lyrische beschouwingen over het licht, de stilte, de schittering, en het isolement. Pyne sleept er in zijn ijver allerlei cijfers en feiten bij, wat de leesbaarheid overigens geenszins schaadt. Integendeel zelfs. Men kan zich er dankzij de nieuwsgierigheid en het enthousiasme van de schrijver ook echt iets bij voorstellen. Voor wie niet van plan was om binnenkort in Antarctica op vakantie te gaan is dit boek dan ook een mooi en leerzaam alternatief.
Volgens Richard Ellmann, en die kan het weten, hadden Wilde. Yeats, Joyce en Beckett meer gemeen dan alleen hun geboortestad. In Four Dubliners (Cardinal, 106 p., f 20,85), een bundeling van vier lezingen die hij tussen 1982 en 1986 gaf in de Library of Congress in Washington, speelt Ellmann op zijn bekende spirituele wijze met de verbanden die hij signaleert. Het is eigenlijk een soort wetenschappelijk sleutelgatgluren. We ontmoeten de vier auteurs in tijden van crises die hen noopten tot zelfbeschouwing, plaatsbepaling en volgens Ellmann een belangrijke vormende invloed hadden op hun werk. Wilde in Oxford, heen en weer getrokken tussen lichaam en geest, de hang naar zonde en de loutering door katholicisme. Yeats in zijn ‘tweede puberteit’, zijn laatste jaren, nog niet zo erg lang getrouwd en ongerust over de afname van zijn seksuele vermogens. Ook hij is op zoek naar een synthese tussen het zichtbare, natuurlijke, en het onzichtbare, bovennatuurlijke. Joyce treffen we aan in Zwitserland, corresponderend over damesondergoed en de maagd Maria. Bij Joyce is het het minst duidelijk hoe het tobben leidt tot inzichten, zelfaanvaarding en creativiteit. Hij is eigenlijk altijd met een boek bezig en alles wat om hem heen voorvalt, en alle gevoelens die daar het gevolg van zijn, vormen het boek dat hij met zich meedraagt. Soms probeert bij het boek ook in het leven van alledag uit, verliefdheid incluis. En op welk tijdstip in zijn leven verkeerde James Joyce eigenlijk niet in staat van crisis? Beckett tenslotte, de stem van het Niets, is in de optiek van Ellmann meer geworteld in de denkwerelden van zijn drie grote Ierse voorgangers dan menigeen zich realiseert. Wilde werd voor Beckett pas interessant door zijn val, maar met Yeats en Joyce heeft hij letterlijk en figuurlijk gegeten en gedronken. Ellmann geeft treffende voorbeelden van duidelijke invloeden van Yeats. En wat Joyce betreft: volgens
Ellmann is Beckett de vleesgeworden ‘Nayman of Noland’ uit Finnegans Wake. En verklaarde Beckett zelf niet al eens dat hij verslag had gedaan van hun vriendschap en wederzijdse beinvloeding, in Ohio Impromptu? Ze wandelden graag samen langs de Seine: ‘Zonder een woord te wisselen groeiden ze tot een’.
Summit (Abacus, 160 p., f 20,85) is het laatste deel van wat D.M. Thomas zijn ‘Russische Kwartet’ noemt. De eerdere delen waren Ararat (1983), Swallow (1984) en Sphinx (1986). In tegenstelling tot de eerste drie is Summit vooral bedoeld om bij te lachen. Het kan zonder voorkennis gelezen worden. Het Russische element zit hem ditmaal in wereldpolitiek op het allerhoogste niveau. Tiger O'Reilly, president van de Verenigde Staten, behept met een wat weker wordend hersenstelsel, is in moeilijkheden gekomen en zijn positie loopt gevaar. Er wordt snel een topontmoeting (vandaar de titel) georganiseerd met partijleider Grobichov. Al snel besluiten de heren hun halfzachte adviseurs en storende tolken terzijde te schuiven en de zaken via persoonlijke gesprekken te regelen. Dit leidt tot allerlei misverstanden en complicaties, niet in de laatste plaats doordat de wederzijdse dames ook hun steentjes wensen bij te dragen. Thomas’ humor is bij vlagen wat cru, maar als zijn bedoeling is om aan te tonen dat hooggeplaatste personen ook maar menselijk zijn, dan slaagt hij daar aardig in. In de rol van O'Reilly moet de Nederlandse lezer zich beslist Joop Doderer voorstellen.
NIEK MIEDEMA