Humeuren & temperamenten
Jachtinstinct
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Het stemt niet vrolijk te beseffen met hoeveel dunne en minder dunne draden we vastzitten aan de primitieve wereld van onze verste voorvaderen, toen die nog op vier poten liepen zonder een knoop of ritssluiting in hun vacht. Met hoeveel touwen en kabels.
We houden ons voor machtig beschaafd, voor slim en origineel - maar onder het craquelé van al onze verfijningen, omwegen en transformaties is, als we het willen zien, pijnlijk zichtbaar op welke redeloze behoeften en stompzinnige drang naar herhaling die berusten. We willen het niet graag zien.
Of we nu boer zijn of filosoof, juwelendief of modekoning, dichter of slager, onze duizenderlei handelingen en inbeeldingen, elk in hun afzonderlijke vermomming, kunnen worden herleid tot drie, misschien drieëneenhalve naakte hebbelijkheid. Seks, oorlog, vreten. En die halve heeft betrekking op God - de angst voor het opperwezen suddert immers, via de angst voor donder en bliksem, alleen nog maar wat door, als een héél bleek residu, in de angst om een ladder van de verkeerde kant te passeren. Daarmee is ze van alle egoïstische oerdriften wel het sterkst afgekalfd en afgekloven.
We jagen om aan eten te komen, vechten om niet te worden opgevreten en neuken om de soort in stand te houden. Oorlog en seksualiteit zijn nog het herkenbaarst gebleven, al voeren we de eerste vaak alleen nog voor de lol en is van de laatste de lol vaak af. Oorlog wordt naar buiten toe nog altijd gerechtvaardigd door de vijand als een duivel en usurpator af te schilderen en seks blijft iets met kindertjes te maken hebben, anders las u niet wat ik schreef. Het meest in de knoop geraakt zijn we met ons jachtinstinct, maar dat is er, ondanks de legbatterijen, het blikvoer en de vijfsterrenrestaurants, ondanks het feit dat ons uit vier windstreken alle gewenste prooien gebraden en gefileerd in de mond vliegen, nog wel degelijk. Het is weinig verheffend om, ons zelf observerend, te moeten concluderen dat dit instinct heel wat minder dood is dan God.
Persoonlijke, unieke tics zou iemand hebben, individuele afwijkingen die hem anders maken dan anderen en voor de drommel niet oninteressant. Vergeet het. Het kan zijn dat ik overdrijf en ik bid tot God dat het een waanidee is, maar ik krijg steeds meer het vermoeden dat elke eigenaardigheid die niet valt thuis te brengen onder de noemer seks en oorlog een domme echo is, zonder doel en zonder zin, van de veroveringszucht van mijn in beestevellen gehulde betovergrootpapa.
Als ik door mijn kamer loop te ijsberen en maar niet aan het werk kan komen is dat niet omdat ik er zulke mooie gedachten op nahoud die er recht op hebben met zoveel mogelijk uitstel en voorgevoelens van zaligheid aan het papier te worden toevertrouwd, maar omdat ik op zoek ben naar een prooi en niet weet welke. Als ik besluit een middag de stad in te gaan om wat vrienden te ontmoeten en een glas te drinken is dat niet omdat de boog niet altijd gespannen kan zijn, nee, de boog is nog even gespannen en ik ben er mee op jacht - je weet immers nooit waar en wanneer je nog eens een verovering achterover zult leggen. Zit ik graag in een zachte leunstoel? Hou ik van felgekleurde bloesjes? Het heeft niets te maken met savoirvivre of élégance, maar alles met de veilige omheining van het hol of het spel van de schutkleur.
Ik bezit geen unieke eigenschappen of voorkeuren. Zodra ik me maar even verbeeld dat ik er één heb kom ik er al snel achter dat het opnieuw een derivaat is van de zoveelste apedrift. Op zulke momenten, wanneer het je niet lukt iets menselijks in je zelf te ontdekken, staat het huilen je nader dan het lachen.