Gedicht
Met de andere kant van zijn bijl
zijn lood bewerkend, het plettend,
om te kunnen vergeten dat hij is
een kind des doods dat zijn net
wil verzwaren. Net zolang tot het
opeens zover is en de onverdwenene
in mijn kamer staat, mij in zich
opneemt; nog liegt of ik ben
en hoe. Zoals men wel vraagt
aan een visser die met niets terugkomt:
waar of de vis is. En dat hij antwoordt
zonder wrevel, zonder naijver:
de vis - die is in de zee.
HANS FAVEREY
Uit: Tegen het vergeten. De Bezige Bij, f 27,50.