Gevangen in roerloosheid
Het sjieke vliegveldproza van Anita Brookner
Latecomers door Anita Brookner Uitgever Jonathan Cape, f 48,40 De Nederlandse vertaling verschijnt komend voorjaar bij Contact
Marja Brouwers
Het enige dat men veranderen kan aan het verleden is zijn houding er tegenover, lijkt Anita Brookner met haar nieuwe roman Latecomers te hebben willen opperen. Ze toetst die impliciete stelling aan het wel en wee van vier hoofdfiguren, die met elkaar gemeen hebben dat zich in hun kinderjaren een traumatische verplaatsing heeft voorgedaan. Zo zijn Hartmann en Fibich, nu compagnons in een Londens bedrijfje dat gelegenheidskaarten vervaardigt met wens-, groet- en felicitatieteksten, indertijd als oorlogswezen uit Duitsland naar Engeland gekomen. Hartmanns vrouw Yvette, door een Zwitserse finishing school definitief in de plooi geboetseerd, is als zevenjarig kind met haar moeder van Parijs naar Bordeaux gereisd, om bij een tante te gaan wonen nadat onder onopgehelderde omstandigheden haar vader uit haar leven verdween. Christine, de vrouw van Fibich, bracht een vreugdeloze jeugd door met een stiefmoeder, die gevoel noch aandacht voor haar had, en een vader ‘wiens gewaarwording van de wereld niet veel verder reikte dan zijn eigen noden, die simpel waren maar onbegrensd’.
In deze vier openbaart zich een tegenstelling, die door de schrijfster rigoureus wordt neergezet. Hartmann en Yvette zijn doordrenkt, ja welhaast bezeten van het carpe diemthema. Pluk de dag, en kijk alleen om als er achter u iets aardigs te zien is. Met eenzelfde nadrukkelijkheid geven Fibich en Christine blijk van de omgekeerde houding. Machteloos staan ze toe dat invloeden uit hun kinderjaren hen als volwassenen blijven bepalen en sturen. Ze worden er niet gelukkiger van. Fibich, ondanks zijn status van geslaagd zakenman - zij het met dat tekstenbedrijfje waarvoor Hartmann en hijzelf zich altijd een beetje zijn blijven schamen -, lijdt aan chronisch contactverlies met zijn omgeving. Hij trekt zich terug in sessies met een psychoanaliste, die tot meer en dieper zwijgen aanleiding geven. Christines machteloosheid zoekt van tijd tot tijd een compensatie in haar pogingen macht, of althans een vorm van controle, over het denken, voelen, doen en laten van anderen uit te oefenen. Deze gewoonte helpt haar niet meer vat op zichzelf te krijgen.
Er zou met deze mensen iets kunnen gebeuren, bijvoorbeeld, omdat Anita Brookner ze eenmaal het toneel op heeft gestuurd. Maar nee. Er gebeurt niets met ze. Ze zijn, om dit even in schilderkunstige termen te zeggen, een soort tableaus, fraaie, licht surrealistische portretten, die beurtelings worden belicht. Telkens als er weer zo'n luikje opengaat en de schijnwerpers zich richten op Fibich, op Yvette, op Hartmann, treffen we hem of haar in precies de gemoedsgesteldheid waarin hij of zij eerder werd aangetroffen. Hartmann blijft onverstoorbaar evenwichtig. Yvette, eeuwig gevangen in blij optimisme en andere tweederangs emoties, besteedt een door niets te onderbreken aandacht aan haar nagels en haar kapsel. Het zelfrespect van Christine neemt in de loop van de roman ternauwernood toe. Het is uiteindelijk Fibich, die deze roerloosheid eens verwoordt, na een reis naar Berlijn op zoek naar een inzicht, of herinnering. Hem overvalt het besef dat ze alle vier ‘zouden blijven zoals ze waren, want alle veranderingen die zich zouden voltrekken zouden zich voltrekken in hun kinderen’.