[Een man die er nooit helemaal bij hoorde - vervolg]
Van links naar rechts: mevrouw A.H. Joustra, Ben Sijes, Ed Groeneveld, H.A. Paape, mevrouw Emmy Groeneveld en Loe de Jong op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie
blies. In al zijn studies bleef hij solidair met de schlemielen, de arbeiders, maar zelf dronk hij - eigen ervaring - Franse cognac; en na de dood van zijn vrouw trok hij in op de Waldeck Pyrmontlaan. Die schlemielige arbeiders, de zigeuners waar hij over schreef, de sinaasappeljoden die hij bijna adoreerde (‘ik voel mij niet verwant met de rijke joden’) - die had hij allemaal nodig om zijn naoorlogse breuk met dat kleine groepje radencommunisten te kunnen apaiseren.
Zo bleef hij ook schrijven. Zijn magnum opus De arbeidsinzet, De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945 verscheen in 1966. Hij kreeg er de Henriëtte Roland Holstprijs voor. De jury stelde terecht vast dat Sijes in de beste traditie der sociale geschiedschrijving had gewerkt. Ik heb over dat boek destijds twee lange artikelen in VN geschreven. Het kostte veel tijd en moeite want Sijes schreef, in tegenstelling tot De Jong, niet meeslepend. De Jong baseert zich op het werk van anderen en komt dan met een, voor zover dat wat Nederland betreft kan, dramatische enscenering. Sijes baseerde zich op rapporten en verslagen en trok er, omdat die schriftelijke stukken nooit voldoende zijn, op uit met een secretaresse die stenografeerde. Sijes' conclusies waren de moeite waard. In De arbeidsinzet beschreef hij haarscherp hoe alle autoriteiten, zowel de Nederlandse die aangebleven waren, een deel van de illegaliteit, als de Duitse overheerser het over één punt eens waren geweest: revolutie moest voorkomen worden; de bestaande maatschappelijke orde moest intact blijven. Was er mooier - door hem niet neergeschreven - conclusie denkbaar dan dat de arbeiders het uiteindelijk toch zelf moeten doen? Een prachtig boek. De arbeidsinzet, maar wat Roegholt niet beschrijft is dat het vrijwel nergens werd besproken. Dat was toen in die jaren dat er weinig belangstelling bestond voor ogenschijnlijk saaie boeken het lot van een meesterwerk.
Weinig brieven of andere ego-documenten, waarschuwde L. de Jong mij dus in 1985. Richter Roegholt heeft zijn biografie kunnen schrijven door mensen te vragen wat hun herinneringen zijn aan Ben Sijes. Hij citeert soms uitvoerig uit brieven. Ik vind het een beetje een kwebbelige methode maar er was klaarblijkelijk geen betere. Roegholt heeft die antwoorden wel functioneel en sympathiek verwerkt, al blijft mij tegen de borst stuiten dat hij het doorlopend heeft over ‘Ben’ die dit deed of dat zei als hij B.A. Sijes bedoelt. Het met begrip en warmte neergeschreven levensbericht straat daardoor een intimiteit af die de auteur niet waar kan maken. Roegholt geeft zelf ergens toe dat hij tijdens Sijes' leven nooit verder doordrong dan diens periferie.
Als je het omkeert, en dat heeft Roegholt prachtig gedaan, komt de vraag op waar Sijes na de oorlog bij hoorde toen hij op dat door de overheid gefinancierde Rijksinstituut werkte. De Amsterdamse jongen uit de Nieuwe Kerkstraat, ook wel Joden-Kerkstraat genoemd, bleef het zich voortdurend afvragen. Hij reageerde soms verkrampt. Een citaat dat Roegholt brengt, geeft volgens mij de kern aan van Sijes' verkniptheid. De zin is van de historicus Maarten Brands die over Sijes' leven en diens eeuwig tegenstribbelen zei: ‘Waar Ben ook was, in welk gezelschap hij ook verkeerde, hij hoorde er nooit helemaal bij.’ Ik heb Sijes in verschillende situaties en op verschillende plaatsen meegemaakt en ik denk dat Brands gelijk heeft. Maar als historicus, wat ik niet ben, zou ik dan onmiddellijk moeten vragen of Brands de man van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in alle gezelschappen heeft meegemaakt. Was Brands erbij op het Instituut als Sijes van collega's de wind van voren kreeg omdat hij ook zo ongelooflijk slordig kon zijn? Was Brands erbij als hij tegen politieke vrienden van vroeger moest uitleggen waarom hij vond dat de herinneringen van de mede-radencommunist en astronoom professor Pannekoek (hij redigeerde en annoteerde die herinneringen) hem zo tegenvielen? Toch denk ik dat Brands gelijk heeft. Sijes hoorde na de oorlog nergens, bijna nergens meer bij. Zijn familie was grotendeels uitgeroeid. Hij schreef rapporten over Eichmann en Rajakowitsch, gepassioneerde jodenvervolgers. Sijes deed zijn werk en genoot van de lof die hij oogstte. Maar wat hielp het hem? Zijn familie kwam er niet door terug en zonder hem zou Eichmann ook wel zijn terechtgesteld.
Wat Roegholt knap heeft gereconstrueerd met een minimum aan materiaal is de botsing tussen wat Sijes maximaal ooit wilde (de omwenteling) en dat wat hij moest doen: de reconstructie.