Ben Sijes, historicus met een voorliefde voor het wel en wee van de gesjochten jongens
Een man die er nooit helemaal bij hoorde
Ben Sijes Een biografie door Richter Roegholt Uitgever SDU, 256 p., f 29,90
Igor Cornelissen
Het moet eind jaren zestig zijn geweest dat ik Ben Sijes op de brug tussen de Raamgracht en het Rusland tegenkwam. Ik kende hem van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie waar hij wetenschappelijk medewerker was en gezaghebbende monografieën over bepaalde aspecten van de Tweede Wereldoorlog had geschreven. Een gedreven man, dat had ik al aan alles kunnen merken. Ook wist ik van zijn radencommunistisch verleden in het vooroorlogse Amsterdam.
Hoe dat nu zo kwam, weet ik niet meer maar hij liet ineens de naam van Jogiches vallen. Leo Jogiches? ‘Ja natuurlijk, Leo Jogiches, je weet wel de vriend van Rosa,’ sprak Sijes geheimzinnig. Nu wist ik wel dat Leo Jogiches behalve politieke opvattingen ook het bed had gedeeld met Rosa Luxemburg maar wat moet Ben Sijes daar nu ineens mee op die brug in Amsterdam? Hij, Sijes, had het weer geleerd van iemand die het van Jogiches had geleerd. Wat? Het maken van explosieven, zo ging dat in de Amsterdamse jodenhoek van voor de oorlog. Terwijl Sijes mij deze confidentie deed, keek hij, dat weet ik nog heel goed, wat samenzweerderig om zich heen alsof de klassevijand er nog steeds belang bij zou kunnen hebben te weten wat Sijes had geleerd van een man die het weer van Jogiches had geleerd. De wetenschappelijk medewerker liet mij niet de tijd naar verdere bijzonderheden te vragen, hij had haast en moest weer verder en tijdens onze latere ontmoetingen, op het Instituut of bij hem thuis, is het er niet meer van gekomen. Wat Sijes behield was die geheimzinnigdoenerij zo in de trant van: jongen, ik hoef jou toch niet te vertellen dat je me dáárover maar beter niets meer kunt vragen?
Die wonderlijke menging van serieuze wetenschappelijke arbeid en mesjoggaas (maar ook weer niet louter dwaasheid), dat amalgaam van bezeten willen weten hoe iets in elkaar stak, gewichtigdoenerij, jiddische overdrijving, de ziener willen zijn die zoals Mozes eens zijn volk leidde, de overmoed die kon ontaarden in onaangenaam hautain gedrag, het verlangen op zijn minst af en toe in het middelpunt van de geschiedenis te staan (en dat alles dan ook nog gekoppeld aan zijn onmiskenbaar gedeeltelijk Portugees-joodse afkomst) - die hele sfeer proef ik op vele bladzijden van de biografie die Richter Roegholt over de in 1981 overleden self-made historicus schreef. Hetgeen als een groot compliment is bedoeld.
In november 1985 schreef Roegholt in NRC Handelsblad een bewonderend stuk over Sijes. Deze geschiedschrijver die altijd in de schaduw van Jacques Presser en Loe de Jong had geleefd, verdiende een biografie. Ik heb toen Loe de Jong gebeld omdat ik zijn mening wilde weten. Niemand heeft, denk ik nog steeds, Sijes beter gekend. De Jong geloofde niet in een biografie. ‘Er is onvoldoende materiaal voor een biografie die toch zo'n 220 pagina's zou moeten bevatten. Er zijn geen brieven of dagboeken.’ Ik heb dat toen direct opgeschreven zodat ik nu kan zien hoe blij ik ben dat Roegholt het levensverhaal toch heeft gemaakt. Zijn boek telt zowaar, inclusief beknopt notenapparaat en naamregister, iets meer dan die 220 pagina's. Ik laat meteen maar even De Jongs meest indringende karakteristiek over Sijes vallen uit dat telefoongesprek met mij: ‘Sijes’ zelfingenomenheid nam de vorm aan van bescheidenheid.’ Wie typeert er nog zo mooi?
Het is waar dat door het gebrek aan brieven en dagboeken de biografie van Roegholt als je hem goed afpelt veel te raden overlaat. Ik heb het dan nog niet eens over het complexe karakter van de hoofdfiguur maar louter over zijn daden en zijn werk. Het boek dat hij over de Februaristaking van 1941 schreef is een standaardwerk dat hooguit en detail aangevuld kan worden. Zijn boek was ook een ode aan het Amsterdamse proletariaat dat ‘zijn’ joden niet zomaar liet koeieneren. Maar wat was de rol of het rolletje van Sijes zelf in die staking? In een interview vertelde hij dat hij die staking aan den lijve had meegemaakt, ‘heb er mijn eigen partij in mee geblazen’. Wat die rol was, weet Roegholt ook niet boven water te brengen. Sijes werkte sinds 1938 (bij had om onduidelijke redenen zijn studie Indisch recht opgegeven zoals ook onduidelijk blijft waarom hij die richting had gekozen) als metaalbewerker. Hij moet een goede lasser zijn geweest al blijf ik het vreemd vinden dat Roegholt aanneemt dat hij dat vak ‘uit een boekje’ leerde. Er zijn nog altijd veel dingen die je niet uit een boekje kunt leren. Toen de Februaristaking in 1941 uitbrak was Sijes lasser bij Verschure's Scheepswerf in Amsterdam-Noord. Hij blies daar zijn partijtje mee. Mooi. Maar hoe dan? Weinig komt de lezer ook aan de weet over de rest van de oorlogsjaren die Sijes, gemengd gehuwd, in onderduik doorbracht bij geestverwanten.