De schrijver en zijn privacy
Je zou het bijna vergeten, maar er is een tijd geweest waarin de schrijver zich nauwelijks in het publiek liet zien. In het buitenland mag bijvoorbeeld Victor Hugo een openbare grootheid zijn geweest, in Nederland overheerste de bescheidenheid op dit terrein. Toen rond 1900 voor het eerst een foto van Nicolaas Beets in zijn studeerkamer in een tijdschrift werd afgedrukt, gingen meteen stemmen op dat dit te ver ging: het was een inbreuk op de privacy, ook al had Beets er zelf aan meegewerkt. Kennelijk wilde men de schrijver tegen de publieke nieuwsgierigheid beschermen. Ook tegen brievenuitgaven maakte men bezwaar, zeker waar het ging om zaken die niet direct met het schrijven te maken hadden. Toen de weduwe Douwes Dekker vlak na Multatuli's dood in de jaren 1890 diens brieven uitgaf, was dit aanleiding voor een nationaal schandaal; zulke persoonlijke gegevens in de openbaarheid brengen, dat hoorde niet.
Dat het tegenwoordig anders is weet iedereen. Het lijkt alsof schrijvers vooral om hun bekendheid worden gelezen. Hoe dun het werk soms ook is, de boeken-top-tiens steken het publiek aan en al gauw wordt veel van de schrijftijd opgeslokt door publieke werkzaamheden: voorlezingen, signeerzittingen, radiouitzendingen, et cetera. Bob den Uyl beschreef een aantal van dergelijke bezigheden in Schrijvers worden misbruikt (Cadans, 93 p. f 16,50). Vragen die we in de elf opgenomen stukken meermalen terugvinden zijn: ‘Wat heeft de schrijver er allemaal aan? Wordt zijn werk beter? Stimuleren al die bezigheden de verkoop van zijn werk?’ Den Uyl wordt tenminste niet vrolijker als hij zich herinnert wat hem bij publiek vertoon allemaal is overkomen, hij beschrijft het op de hem eigen melancholieke, ironische en zeer humoristische manier: ‘Welke verwachtingen men ook heeft, ze komen zelden uit. Aan welke onzin ik ook heb deelgenomen, er volgde geen top in de verkoopcurve van mijn boeken. Pas een buiten-literaire gebeurtenis heeft zoden aan de dijk gezet, namelijk het door een onbekend gebleven persoon (ik heb m'n vermoedens) in de wereld gebracht praatje dat ik Marga Minco tegen een lantaarnpaal zou hebben gezwiept waardoor haar sleutelbeen brak (in werkelijkheid liep ik twintig meter achter haar toen ze over een stoep struikelde en wat ongelukkig tegen een paal terechtkwam). Toen dit gerucht eenmaal in brede kringen was doorgedrongen, steeg de verkoop van mijn boeken opzienbarend. Een verklaring hiervoor heb ik niet. Ik hoop alleen dat het nu onder slecht-verkopende literatoren geen rage wordt om Marga Minco tegen lantaarnpalen te zwiepen.’
Niet alle stukken in Schrijvers worden misbruikt zijn even sterk. Soms zijn de herinneringen aan ontmoetingen met andere schrijvers, aan panels, boekenmarkten, irritante fotografen en conferenties nogal vlak. Bijvoorbeeld van zijn kennismaking met Roland Holst en Victor van Vriesland weet Den Uyl geen aardig stuk te maken: het blijft bij een beschrijving van iets weinig opzienbarends. Maar in ‘Hoe een uitgever aan zijn vrouw kwam’ - over de belevenissen met een levensgevaarlijke nymfomane - is Bob den Uyl hier en daar onbedaarlijk geestig. Zolang het nog zulke verhalen oplevert, kan men moeilijk bezwaar maken tegen het misbruiken van de moderne Nederlandse schrijver.
AJ