Magie
Stärcke is maniakaal omdat hij zijn theorie overal bewezen ziet en wil zien. Hij is naïef omdat hij meent zonder vooropgezette denkbeelden naar de feiten te kijken. Zonder schroom bekent hij meteen in het begin van zijn boekje dat hij niets van esthetiek afweet, maar dat dit geen enkel bezwaar behoeft te zijn.
Maar Stärcke is soms ook origineel; zijn denkbeelden over de relatie tussen magie, het erotische, het religieuze en esthetische bijvoorbeeld zijn de moeite waard. Zijn formuleringen zijn af en toe verrassend. Het beste is het boekje, zoals Stärcke zelf schrijft, te beschouwen als een ‘aanduiding’ van in feite ingewikkelde vraagstukken. Erg vervelend is het wel dat de illustraties, waaraan Stärcke refereert, niet zijn opgenomen.
Het aardig van de serie ‘Psychoanalytische cahiers’ vind ik dat een aantal beroemde teksten over kunst en cultuur uit de geschiedenis van de psychoanalyse waarvan ik alleen had horen praten nu beschikbaar komen in vertaling. Eerder verschenen Otto Ranks interpretatie van de Don Juan-figuur en Hans Sachs' analyse van de keizer Caligula.
Veel plezier heb ik beleefd aan een ander boekje uit de serie Het oceanische gevoel van Sàndor Ferenczi. Ferenczi, Hongaar van geboorte, was een van de briljantste leerlingen van Freud. In de onlangs verschenen biografie van Peter Gay van Freud wordt veel aandacht besteed aan de zeer gecompliceerde vader-zoonrelatie tussen Freud en Ferenczi. Freud was geïntrigeerd door diens speculatieve vermogen. Ferenczi had een grootse verbeeldingskracht en er ging, zo vertelt zijn collega Jones, een suggestieve werking van hem uit. Maar op het einde van Freuds leven bekoelt de verhouding van Ferenczi met Freud. Groot was de ergernis van Freud, toen de Hongaar zich niet meer aan een van de pijlers van de psychoanalytische therapie, de afstandelijke, koele relatie van de psychiater met zijn patiënt, wenste te storen en er zelfs toe overging zijn patiënten te kussen.
Het oceanische gevoel heeft weliswaar Freuds theorie over seksualiteit en de fasering daarvan als basis, maar voor de rest ontspruit alles aan de fantasie en intuïtie van Ferenczi. Een schitterende reeks van hypothesen, de een nog wilder dan de ander, passeert de revue. Onvermoede vergezichten opent hij. Een enkel detail kan bij Ferenczi uitgangspunt zijn voor vérstrekkende hypothesen. Bij hem geldt zeker: ‘Se non è vero, è ben trovato.’ Van enige schroom is bij hem geen sprake. Met instemming haalt hij Goethe aan die ooit eens zei dal een slechte theorie toch altijd beter is dan geen theorie.