Intrigant van het fascisme
De hang naar macht van Alfred Haighton
Alfred Haighton Financier van het fascisme door G.J.G. de Gier Uitgever Sijthoff, 142 p., f 24,50
Jan Meyers
Alle geschiedenissen over het Nederlandse fascisme beginnen bij Bolland. Het rechts-autoritaire denken ten onzent had een vroege profeet in de Leidse hoogleraar. In zijn geruchtmakende afscheidsrede ‘De tekenen des tijds’ omschreef hij de democratie als ‘de oppermacht van min voelende onbekwaamheid en onbevoegdheid, die macht heeft verkregen over datgene, dat zij niet had kunnen beramen, vervaardigen of inrichten, en niet eens vermag in stand te houden’. In de jaren twintig zocht dit soort sentimenten een uitweg in politieke organisatie, daartoe geïnspireerd en aangemoedigd door het voorbeeld van Mussolini. De oprichting van het Verbond van Actualisten (VVA) was een echo van de mars naar Rome. Het was de eerste van een reeks fascistische groepjes die naar buiten voornamelijk opvielen door onderling gekrakeel van de leiders. Ze leidden een kwakkelend bestaan. Alleen Arnold Meijer vermocht aan het eind van het decennium een iets minder labiele beweging van de grond te krijgen. Die had op de eerdere voor dat Alfred Haighton er niet veel in te brengen had. Aan deze partijtjes is hun futiele betekenis ten spijt onnoemelijk veel aandacht besteed. En dat gaat nog steeds maar door. Vorig jaar verschenen er twee Arnold Meijer-biografieën, dit jaar tot dusver De actualisten van Van de Pauw over 1923-1924, de kinderjaren van het georganiseerde fascisme in Nederland (zie vooreen korte bespreking hiervan, pagina 15, red.) en het boek van De Gier. Vanwaar die belangstelling? Die zit hem in het vervolg: bezetting en collaboratie in velerlei vorm en op beschamend grote schaal. Sfeer en mentaliteit van het ‘foute’ circuit zijn, hoe onbedoeld soms ook, voorgekookt door de fascisten. In vrijwel alle fascistische clubjes speelde Alfred Haighton een rol, steeds een kwalijke. De eeuwige ruzies waren voor een niet gering deel zijn werk, al waren de anderen ook geen lieverdjes. De
geschiedschrijving heeft hem tot dusver in louter donkere kleuren afgeschilderd: een querulant en intrigant van de ergste soort. Joosten noemt hem in Katholieken en fascisten een type met te veel vrije tijd, geld en psychische aberraties. De Gier wil dit eenzijdige beeld retoucheren en aanvullen; zulks aan de hand van autobiografisch en ander materiaal dat tot dusver weinig of niet werd aangewend bij het onderzoek naar Haightons doen en laten.
Aan de kwalificaties ‘intrigant’ en ‘querulant’ kan De Gier niets afdoen. Haighton had het aan de stok met al wat bewoog, of het nu met zijn broer in de familiezaak was of met zijn politieke broeders in het VVA, de Bezemgroep, de drie NSNAP'en waarvan hij successievelijk lid was. Zwart en Nationaal Front. In zijn ideeën was hij allesbehalve standvastig: aanvankelijk niet, later fel antisemiet, eerst tegen het pro-Duitse gedoe van de nazipartijtjes waarbij hij zich vervolgens aansloot; Nationaal Front verliet hij op een gegeven ogenblik vanwege het onnederlandse karakter, even later trad hij weer toe. Alleen van de NSB, vanaf december 1941 de enige toegestane partij, werd hij geen lid. De Gier schijnt er een bewijs van consequentie in te willen zién, maar dan vergeet hij dat Haighton na al zijn agitatie tegen Mussert geen schijn van kans had om te worden geaccepteerd. Wel sloot hij zich aan bij de Nederlandse, later Germaanse SS, officieel onderdeel van de NSB, tot hij werd geroyeerd, omdat hij Odd Fellow was en ook nog gehuwd met een niet-arische, namelijk Indische vrouw. De Gier vergist zich, als hij zegt dat de NSB in 1937 vier van haar acht kamerzetels moest inleveren. Zij deed voor het eerst mee aan de kamerverkiezingen, had dus nog geen zetel en kon er ook geen verliezen. Het is alleen zo dat ten opzichte van de statenverkiezingen van 1935 het percentage op de NSB uitgebrachte stemmen was teruggelopen van acht naar vier.