Piet de Moor
Wat is de reden van al die mystificaties? Waarom mocht de buitenwereld niet weten dat de schrijver van De mentor gewoon Leo Geerts heet? En wat heeft u ertoe gebracht om aan die geheimdoenerij een einde te maken?
‘Het gebruik -van dat pseudoniem had verschillende redenen. De belangrijkste reden was dat ik tegenover de alom bekende Mulisch geen auteur met een onduidelijke reputatie wou plaatsen, wel een volslagen onbekende. Uiteraard wou ik ook eens zien wat die mystificatie voor reacties zou opleveren. Ik ben altijd van het standpunt uitgegaan dat het niet gaat om auteurs, imago's of namen, maar om een produkt, het boek. Ik was heel blij met de recensies van Frans de Rover en Koos Hageraats. Het kon ze niet schelen wie de auteur is: ze vonden het een leuk boek en hebben het als zodanig besproken. Eigenlijk is dat de normale houding. Maar het vreemde is dat velen daarvoor terugdeinzen. Tot nog toe zijn er in het Vlaamse land geen recensies verschenen, al is De mentor al twee maanden uit. Dat ik nu voor mijn ware identiteit uitkom? De opzet is geslaagd, getuige de reacties in Nederland. Het spelletje is gespeeld.’
De mentor zit vol met bedekte en openlijke verwijzingen naar De pupil, en uw roman heeft ook veel aan de structuur van Mulisch' verhaal ontleend. Wat was er het eerst, uw verhaal of Mulisch' constructie, waarop uw roman is geent?
‘Het thema was er het eerst. Ik ben ongeveer achtenveertig uur in Manhattan geweest, en ik heb er zeker niet meer dan acht uur geslapen. Gewapend met een stevige voorkennis heb ik zeer intens de stad verkend. Het idee om in die afschuwelijke chaos van geld - de grond is er eerder op de vierkante centimenter dan op de vierkante meter berekend - een verhaal te situeren was er meteen. Het is tegelijk een prachtige en barbaarse stad met een heel eigen schoonheid. Met dat idee speelde ik al een jaar of twee. Maar ik vond geen goede vorm. Ik moest vermijden dat ik dingen zou opnemen die geen plaats hadden in het verhaal. Maar dat valt nu echt best mee. Want ook dat ik Manhattan niet zo goed ken was een uitdaging à la Karl May, die Indianenverhalen schreef zonder dat hij ooit een voet in Amerika had gezet. Toen ik De pupil van Mulisch gelezen had, wist ik het. Alle elementen waarmee ik mijn verhaal dacht op te kunnen bouwen vielen netjes op hun plaats als ik de structuur van De pupil zou gebruiken.’
War u niet bang dat De mentor door de veelheid van thema 's een erg brokkelig verhaal zou worden?
Er komt inderdaad nogal wat aan bod in De mentor. De mentor is meer dan het verhaal van een relatie tussen een knappe jonge vrouw en een verlopen oudere dronkaard. Het hoofdthema is immers de inspirerende werking die uitgaat van een man die zelf aan niets vorm kan geven. Maar daarnaast is de roman ook een cultuurbeschouwing over de hedendaagse architectuur, over het superkapitalisme van de Amerikaanse samenleving, over de zinloosheid van kunst en literatuur in zo'n samenleving. Er is de thematiek van de drank, waarin vergetelheid wordt gezocht, en van het reizen, het vergeefse pogen weg te komen van zichzelf. Het is ook een zedenschets over rijkelui met stretch-limo's, extravagante interieurs, onvermijdelijke neurosen. Het is een ratjetoe, die dank zij de vertelstructuur mooi in evenwicht wordt gehouden, vind ik. En precies omdat ik mij door de structuur van De pupil heb laten inspireren, kon ik met tegenbeelden werken, waardoor de roman er een dimensie bij kreeg. Mijn Paloma bijvoorbeeld heeft twee kleine hondjes, chihuahua's, terwijl de Mme. Sasserath uit De pupil twee grote honden heeft. Maar die hondjes hebben in mijn verhaal niettemin een heel precieze functie: de grilligheid die door het optisch bedrog in Paloma's kamer, een Escherachtige ruimte, wordt teweeggebracht, wordt door de aanwezigheid van die beestjes scherper in beeld gebracht. De hondjes lopen er zonder moeite over trappen die naar omhoog lijken te voeren maar in werkelijkheid naar beneden leiden. De toeschouwer wordt gewoon ziek van het gemak waarmee die beestjes zich door die gekke ruimte heen bewegen. Dat was een leuk spel. Tegenover de loodzware ernst van Mulisch plaatste ik ironische toetsen. Verder bestond het gevaar dat zo'n verhaal zou ontaarden in iets wat puur papier, bloedeloos is. Dat wou ik vermijden door mijn personage over zijn dochters en zijn verleden in de wereld van de vakbonden te laten praten.