Afgeprijsd
Modern antiquariaat Van Gennep onderging een gedaanteverwisseling. Een keuze uit de nu in een nieuw interieur eindelijk overzichtelijk opgestelde voorraad.
Opium. Dagboek van een ontwenning bijvoorbeeld, fascinerende notities die Jean Cocteau in 1928-1929 op zijn kamer in een ontwenningskliniek te Saint Cloud schreef. Herinneringen, invallen en anekdoten, fraai door hemzelf geïllustreerd. Veel ogen op steeltjes. ‘Toen ik Saint Cloud verliet zei ik tegen mezelf: Het is april. Ik ben sterk. Ik heb een boek, wat ik niet verwachtte. Iedere kamer in welk hotel dan ook is goed. Maar mijn kamer van gehangene in de rue Bonaparte werd een kamer om je op te hangen. Ik had vergeten dat opium de wereld verandert en dat zonder opium een sombere kamer een sombere kamer blijft.’ Cocteau spreekt veel over zijn vrienden Picasso en Proust, over zijn lectuur vinden we fraaie passages. Soms treffen zijn aantekeningen door hun bondigheid: ‘We hebben Christus en Napoleon. Dat is niet te ontkennen. Gelukkige roem met een beperkt resultaat; ongelukkige roem met een onbeperkt resultaat. Bij de methode van Napoleon doet een verrader de veldslag verliezen. Christus: een verrader maakt dat de veldslag gewonnen wordt.’ Thomas de Quinceys Memoires of an Opium-eater komt komt in Cocteau's Opium niet ter sprake, dat verbaasde me een beetje (109 p. f8,95). De in het keurslijf van de moraal gesnoerde vrouw en het conflict met haar omgeving is het thema van veel literatuur uit de tweede helft van de negentiende eeuw: Tolstojs Anna Karenina, Ibsens Nora, Ernst Ahlgrens Fru Marianne, Flauberts Madame Bovary en ook Theodor Fontanes novelle L'Adultera uit 1882 (162 p. f7,90). Een jonge vrouw verlaat haar oudere, cynische echtgenoot en vlucht met een nieuwe liefde naar Rome. Bij terugkeer raken ze sociaal geïsoleerd, door hard werken weten ze zich er bovenop te helpen. Fontane laat de moraal van zijn tijd niet helemaal los. De
hoofdpersoon breekt weliswaar met een aantal van de overgeleverde normen en waarden, maar blijkt voor het uiteindelijke geluk toch zeer afhankelijk van maatschappelijke goedkeuring. Ibsens heldin Nora besluit Het poppenhuis met een krachtiger daad: ze verlaat haar man; het laatste wat het publiek hoort is het slaan van de huisdeur. Een buitengewoon verfrissende handleiding voor Ibsen-lezers en - kijkers is Edvard Beyers Ibsen. The Man & his Work (223 p. f8,90). Aan de hand van een bespreking van diens werken volgt Beyer Ibsens ontwikkeling. Het vertrek van Nora, schrijft Beyer, leidde tot woedende reacties. In verscheidene Duitse theaters veranderde men het einde en besloot Nora te blijven. Na alle woedende reacties fabriceerde Ibsen, om vreselijke falsificaties te voorkomen, een alternatief slot dat ‘men óók mocht gebruiken’. Later betreurde hij dit: ‘Ik zou bijna kunnen zeggen dat ik juist voor de (oorspronkelijk) laatste scène het hele stuk had geschreven.’
De dichter-schilder-socialist-architect-typograaf William Morris was niet dol op Ibsen, maar beschouwde het wel als ‘een krachtig en interessant teken des tijds'. Onaangename personages zag Morris echter liever niet optreden, en de heldinnen moesten altijd mooi zijn.’ Philip Henderson schreef William Morris. His Life, Work and Friends, een leesbare biografie over deze wonderlijk veelzijdige kunstenaar (388 p. f19,50). Morris' mening over Ibsen is lang niet de enige merkwaardige opvatting die we in Hendersons biografie tegenkomen. Over seks praat hij slechts in termen van ‘het groteske van de daad’, het huwelijk is ‘slechts een dierlijke regeling’.
De invloed van Morris op de herleving van de boekverzorging aan het eind van de negentiende eeuw was groot, ook in Nederland, maar ook in andere opzichten heeft hij grotere invloed gehad dan lang is aangenomen. William Morris was een man van tegenstellingen, zo concludeert biograaf Henderson aan het eind van zijn boek. In zijn gevoelsleven gebonden aan een onveranderlijk verleden, intellectueel overtuigd van de noodzaak van een nieuwe orde: ‘Hij verschijnt ons nu als een Januskop die beide kanten uit kijkt. Zijn werk is dat van een traditionalist, als denker behoorde hij tot de voorhoede van de meest progressieve beweging van zijn tijd.’
Traditie en vernieuwing is de titel van de bundel opstellen die A.L. Sötemann werd aangeboden bij zijn afscheid als hoogleraar moderne letterkunde in Utrecht (312 p. f14,90). Met maar liefst twintig bijdragen over onder anderen Focquenbroch, D.J. van Lennep, De Schoolmeester, Jacob Geel, Van Deyssel en Arij Prins, Marsman, Vestdijk, Achterberg en Komrij. Marita Mathijsen schreef over het opvallende gebrek aan reacties op de humoristische poëzie van De Schoolmeester en suggereert dat dat komt omdat de kritiek niet goed wist hoe een dergelijk genre te toetsen aan de bestaande kunstregels.
Paul Aalbers maakte zich kwaad over de huidige literatuurkritiek in Liefde voor de letteren (47 p. f4,90). Vooral ‘de verwarde moralist’ Carel Peeters is in dit rommelig bijeengedachte en -geschreven boekje het zwarte schaap. ‘Peeters is een denker die wil meedenken met een schrijver totdat het hem niet langer bevalt,’ zegt Aalbers misprijzend. Je vraagt je af wat er tegen een dergehjk meedenken is. Aalbers lijkt ook al boos over het feit dat Tim Krabbé voor zijn boek Het gouden ei geen aanvullend honorarium kreeg, maar waarom? Is dat het boek om de onrechtvaardigheid in het vaderlandse literaire klimaat mee aan te tonen? Liefde voor de letteren is een prachtige demonstratie van hoe moeilijk literaire polemiek eigenlijk is.
Een zeer inspirerend boek is de bundel interviews met Roland Barthes The Grain of the Voice (368 p. f29,50). In zijn onstuitbare drang tot precies formuleren weet Barthes elke keer opnieuw onverwachte lagen aan te boren in de onderwerpen die ter sprake komen. Vooral zijn opvattingen over het literaire gehalte van De Sade fascineren: Barthes noemt hem een van de grootste schrijvers uit de Franse literatuur. The Androgyne. Reconciliation of Male and Female door Elémire Zolla is een inleiding over het hermafrodiete in de kunst (96 p. f12,90). Honderddertig illustraties laten de verschillende verbeeldingen van het tweeslachtige in de schilderkunst zien: slangen, regenbogen, lelies en wonderlijke Siamese verschijningen. Ook wijdt Zolla uitgebreide aandacht aan het androgyne in Robert Musils Der Mann ohne Eigenschaften. Als hoofdpersoon Ulrich samen met zijn zuster Agathe hun gestorven vader bezoeken, komen ze van weerszijden de sterfkamer binnen, gekleed in dezelfde geruite pyjama. Ze lijken op Pierrot, een Franse versie van de hermafrodiete figuur uit het Napolitaanse carnaval.
ATTE JONGSTRA