doping zou functioneren. Het probleem van de jeugdwerkloosheid wordt afgedaan met de mededeling dat Pam op zijn achttiende niets anders wilde dan ‘reizen, trekken, neuken, slapen, neuken en eventueel op een verloren middag nog wat lezen en studeren’. De relaties tussen mannen en vrouwen worden afgedaan op een manier die in Libelle of Margriet niet zou misstaan, of worden volstrekt belachelijk gemaakt, zoals in het stukje waarin promiscuïteit wordt behandeld in een dialoog over kansberekening tussen twee partners die op het punt staan ‘het’ met elkaar te doen.
Brengt de HT & K-columnist dus enerzijds alles terug tot de overzichtelijke wereld van Familie Doorsnee, anderzijds worden de kleine dagelijkse dingen boven zichzelf uitgetild door ze met een waas van diepzinnigheid te bekleden. Ook in dit opzicht betoont Max Pam zich een meester in het genre. Zijn reisverslag over Cuba wordt getekend door het feit dat hij een veel te warm pak had aangetrokken, zodat zijn fysieke ongemak bijna heroïsche vormen aanneemt: de schrijver levert een voortdurend gevecht met zich zelf om ondanks de hitte toch alle uitingen van de Cubaanse revolutie te aanschouwen. De genoeglijke herinneringen die hij bewaart aan spannende jongensboeken zoals Scotts laatste expeditie zijn aanleiding tot het uitspreken van een ernstige bezorgdheid over de stand van zaken in de huidige jeugdliteratuur. Het wordt er allemaal zo pedant door, ondanks (of misschien wel juist dankzij) het feit dat Pam soms wel eens gelijk heeft.
Makkelijke succesjes behaalt de Huis, Tuin & Keuken-columnist door zich af en toe aan een karikatuur te wagen. De investigative journalist, mevrouw Duisenberg, het vacante hoofdredacteurschap bij Het Parool - het zijn altijd weer dankbare onderwerpen die de lezer toch minstens een glimlach om de lippen zouden moeten brengen. Geheel terecht dus, die typering op de achterflap van de bundel: de vijftig vrolijkste columns van Max Pam.
Onder die noemer vallen dus blijkbaar ook stukken die hij over zijn jeugd heeft geschreven, over zijn joodse vader en niet-joodse moeder. Ik moet bekennen (zie, weer zo'n aanstekelijke Pamiaanse zinswending), dat hoe aandoenlijk en herkenbaar ook (en ze behoren in ieder geval tot de meest persoonlijke dingen die Pam heeft geschreven), dergelijke onderwerpen hier niet thuishoren, tussen de oppervlakkige praatjes over krakers en schaken. Met ieder woord resoneert de hele Tweede Wereldoorlog mee, en de grens tussen registreren en koketteren vervaagt al heel snèl.
Van dichtbij is niets volmaakt. Ik zou graag wilen geloven dat Max Pam die titel in een zeldzame vlaag van zelfkennis heeft uitgekozen, maar van iemand die zichzelf zo geestig vindt, vrees ik dat ook dit humoristisch bedoeld is, en op alles behalve hemzelf slaat.
■