AKO
Er zijn veel van zulke huiselijke tafereeltjes in Een jaar in scherven, zelfs in die mate dat het verlegen maakt om zó bij het huisgezin Van Zomeren (Koos en Iris, twee tienerzoons) op tafel te kunnen kijken, maar het is onzin om je niet over je gêne heen te zetten: je hebt er als lezer toch om gevróógd? Maar nogmaals, de indiscreties gaan onthutsend ver: Van Zomeren geeft zelfs zijn nervositeit, jaloezie en verontwaardiging prijs als gemankeerd AKO-nominé. In het voorjaar martelt Van Zomeren zich met ongerustheid over de mogelijke nominering van Het verhaal: ‘Vanmiddag vergadert de jury. Lang in bad gelegen, daarna een lange wandeling over de Hollandse Kade. (...) Hoe word je trouwens over zo'n prijs ingelicht? Per telefoon? Telegram? Expresbrief? Via je uitgever? Door de radionieuwsdienst? Hoe laat zouden ze klaar zijn?’ Vijftigduizend gulden betekent véél voor een schrijver, meer dan hij durft te noemen, en dus neemt in september het getob erover, als de mogelijkheid bestaat dal Sterk water mee mag doen, alweer een nieuwe aanloop: ‘Twee bekenden in de nieuwe jury voor de AKO-prijs: Joop den Uyl en Doeschka Meijsing. Bekenden is een groot woord, maar ze zijn tenminste niet onbekend. Misschien helpt het. Hoewel? Kan ik Doeschka nu mijn nieuwe boek nog sturen?’
Verregaande indiscreties, inderdaad, waarmee de schrijver zich willens en wetens blootstelt belachelijk gevonden te worden, maar de zorgeloosheid om het eigen image doet wat ze moet doen: ze ontwapent. Ik kan niet verhullen dat dat nodig is, want zieligheid was nooit de kortste weg naar sympathie, en het is tenenkrommend hoe (klein)zielig Van Zomeren durft te zijn. Als zijn naam wordt genegeerd in een NRC-polemiek over de stiefmoederlijke behandeling van plant en dier door Nederlandse schrijvers, is het zure commentaar: ‘Mogelijk zou ik zo'n debat minder klef vinden als één der partijen (liefst beide natuurlijk) blijk gaf van mijn bestaan op de hoogte te zijn.’ Elke vrijdagochtend die mét de Volkskrant het oordeel van Arnold Heumakers over Sterk water kan brengen, berooft hem de voorgaande nacht van nachtrust. Als Renate Rubinstein verrast heeft geschreven over Een vederlichte wanhoop heet het bitter: ‘Ze had nooit van me gehoord, heeft me nu bij toéval “ontdekt”. Na twintig boeken, die toch niet allemaal zijn genegeerd.’ Het niet genoemd worden in een stuk van K.L. Poll over de stand der Nederlandse letteren is genoeg om hem een zomer lang te achtervolgen: ‘Dat stuk van Poll zit me de hele week al dwars. Vooral de passage waarin hij namaakschrijvers nageeft dat ze veelal hebbelijk, gezellig, bescheiden en inschikkelijk zijn. Dat moet op mij slaan.’
Tegen Van Zomerens traumatische gevoelens over ‘gebrek aan erkenning’ helpt weinig, zelfs niet de juichende reactie van de verzamelde provinciale pers op Sterk water, al voelt de schrijver zich niks te goed om in zijn journaal het jubelende oordeel van ‘Wido Smeets, Dagblad voor Noord-Limburg’ en van ‘Peter van Vlerken. Brabants Dagblad’ over te schrijven - bij wijze van reclametekst? Van Zomeren is ook helemaal niet zo ‘hebbelijk, gezellig, bescheiden en inschikkelijk’ als hij als schrijver meent te zijn, tenminste niet waar hij uiting geeft aan zijn razernij over de ‘vernederende’ hoogte van het honorarium voor een groot stuk in de Vrij Nederland-bijlage (‘Oude kameraden-/Dingen die gebeurd zijn’; integraal in dit boek opgenomen). Maar tot eigen spijt is hij niet in staat om zulke rancunes lang te koesteren: even later herroept hij in deemoed zijn (niet-verstuurde) boze brieven aan de hoofdredacteur: ‘Het is waar dat ik zelf heb nagelaten vooraf een prijs te bedingen.’
De schrijver die zich als sucker te kijk zet: god weet is het de onschuldige Woody Allen-pose die Een jaar in scherven zo smeltend maakt, al doen de door Van Zomeren opgewekt-somber beschreven radio-interviews en signeersessies veel om het Allen-effect aan te dikken: ‘17 december. Signeren bij Kooreman & Stolk in Leiden. Laten we zeggen dat potentiële klanten werden afgeschrikt door het weer (beestachtig) en de bedrijvigheid van een cameraploeg van de BRT voor Wie schrijft die blijft.’ ‘19 december. Signeren bij De Oude Mol in Nijmegen. Als in Leiden, maar zonder beestenweer en cameraploeg.’ Zulk literair leed, de Van Straaien-factor zal ik maar zeggen, stijlvol-droogkomiek genoteerd, maakt Een jaar in scherven grappig. De echte charme zit denk ik in iets anders: het genre waarmee ‘Privé-domein’ goede sier maakt, lokt uit dat de schrijver zich in kamerjas vertoont, en het is zo aardig om Van Zomeren, zelfs als hij bokkig is, erin te zien rondscharrelen.
Koos van Zomeren, tekening Siegfried Woldhek
Toch treft het wel dat de schrijver zich ook op zijn zondags laat bewonderen. Van Zomeren maakte, ietwat besmuikt lijkt het, bijna misbruik van de gelegenheid die Een jaar in scherven hem bood om zijn beste journalistieke stukken in boekvorm gedrukt te krijgen. Daaronder zijn een aflevering van zijn NRC-serie ‘Cupido’, de reportage ‘De laatste otter van Eemewoude’, een rechtbankverslag ‘Gelijke kappen?’ en de al genoemde Vrij Nederland-bijlage over het gebroken idealisme van vroegere, Nijmeegse SP-kameraden. Altijd wonderlijk om te zien hoe iemand de sterren van de hemel schrijft, en hoe dat dan zit in zo'n zin als ‘Uitsterven is een wel erg hevige manier van sterven’ of in de wonderbaarlijke economie van de interviews met ex-kameraden. Van Zomerens speciale merk Hollandse zuinigheid en hoekigheid karakteriseert ook de andere, wél voor deze bundel geschreven herinneringen aan zijn Betuwse wortels van vaderskant: de andere invulling van het thema ‘terugkeer’. De schrij-
Vervolg op pagina 16