Moment suprême
Eendagsmensen: in die wereld wordt de geboorte van Benny Wult door niets minder dan een orakelspreuk begeleid - ‘Ik zie, weet u, een grote liefde voor uw zoon in het verschiet (...) Een liefde even onvermijdelijk als... als het treffen van donder en bliksem tijdens een onweer. Hij hier, die schrokop, natuurlijk als de donder gedacht. Dan kan zijn geliefde als het licht optreden.’ In het uur dat hij volwassen wordt, raakt Benny, inmiddels een aantrekkelijke luchtmachtpiloot, verliefd op de studente Gini Trades. Slechts éénmaal - want dat is immers de beperking die dit ‘idee’ aan de romanwereld oplegt - zullen zij de liefdesdaad kunnen voltrekken. Dat moment suprême moet door de absolute onherhaalbaarheid ervan een letterlijk absoluut moment worden. Van der Heijden schrijft met veel vertedering en ironische charme (het blijft tenslotte toch een gekke wereld waarin je ieder uur weer een paar jaar ouder wordt) hiernaar toe.
Wat misschien aanvankelijk een puur biologische daad is, wordt door Benny en Gini als zo'n zoet gebeuren ervaren, dat daarna geen einde zou mogen komen. Ze ontdekken wat lust is. ‘Het was de troost, en tegelijk de misleiding, van de lust, want lust bedwelmt het denken, en verleidt alleen tot gedachten aan meer lust.’ Het zijn die gedachten aan meer lust die een motoriek in het verhaal in gang zetten: de intensiteit van die eenmalige liefdesdaad was enorm maar zou het liefdesgenot niet juist intenser ondergaan worden als er vergelijking mogelijk is, als het een relatief genot is?
Om op deze vragen een antwoord te kunnen geven, haalt Van der Heijden een inventieve truc uit: hij geeft zijn verhaalwereld een metafysische ‘bovenbouw’ compleet met hemel en hel. Als schooljongen heeft Benny van een priester uitleg van de begrippen zoals beschreven in De Boeken gehad. In de hemel van de eendagsmensen speelt het bestaan zich in een nagenoeg ondeelbaar en subliem moment af: het lijkt bijna oneindig kort, en tegelijkertijd is het van een bijna oneindige heerlijkheid. De hel ziet er ongeveer uit als de wereld waarin de eendagsmensen leven, maar hij bestaat in een andere tijdlaag met een ander tijdsverloop: het is de wereld van de herhaling, waar het leven zo eindeloos gerekt wordt dat men van eeuwigdurend kan spreken. Het is ook de wereld waarin alle genietingen tot vervelens en walgens toe steeds weer worden meegemaakt.
Nu Benny aangestoken is door het verlangen het liefdesgenot opnieuw en opnieuw te smaken, realiseert hij zich dat dat alleen mogelijk is in de anti-wereld: de hel. ‘De hemel, zoals die mij is voorgespiegeld, verraadt iets van koude perfectie. Terwijl de hel - onvolmaakt, chaotisch, onoverzichtelijk, een wereld in herhaling vallend - mogelijk veel meereen vorm is waar mijn ziel in past.’ Benny herinnert zich hoe een recalcitrant klasgenootje van hem aan de priester had gevraagd hoe de hel ‘verdiend’ kon worden: door verraad, verkrachting en moord, luidt het antwoord. Benny en Gini nemen een besluit: zij zullen een laaghartige moord plegen op een oude, blinde man. Ze zullen dan zeker ter dood veroordeeld worden; maar daar gaat het juist om - in de hel zullen ze hun leven van lusten schier eindeloos kunnen voortzetten.
Het gaat zoals ze gewild hadden; de moord op de blinde krijgt nog een onvoorzien politiek tintje en dan staat het vonnis vast: de doodstraf door middel van elektrokutie. Benny en Gini zijn dan al van elkaar gescheiden; in de kliniek van de vrouwengevangenis baart Gini een zoon. Hier past Van der Heijden wederom een geraffineerde verteltechniek toe: hij laat Gini de gebeurtenissen rond haar bevalling te midden van gevangenispersoneel in briefvorm meedelen aan haar geliefde. Het zijn waarlijk meeslepende pagina's proza waarin tot in de kleinste details een geboorte beschreven wordt. Ik ben op dat gebied geen deskundige, maar alles komt mij buitengewoon realistisch voor, inclusief (over psychologie gesproken) de emoties van Gini. Dat haar verslag geen moment drakerig of melodramatisch wordt, komt allereerst door de stijl die Van der Heijden haar in de hand legt: ‘Jij bent, als vader, vast beledigd als ik zeg dat wat ik daar tegen me aan gegooid kreeg me nog het meest deed denken, met al die gezwollen, zwaar neerhangende ledematen, aan een bos peen, of meer nog aan een tros bleekblauwe worstjes die ik een keer bij de slager in de etalage zag hangen. Een half moment was er de paniek: doodgeboren. Maar terwijl ze opstond gaf de vroedvrouw nog gauw even een por in zijn zij, zo'n geroutineerde, bijna geniepige opstopper, die hem, onze zoon, aan het krijsen bracht.’ Een verademend geboorteverslag.