Rooskleurig
De schrijver zelf trouwens ook. Er is één belangrijk ding waaraan je kunt merken dat Van Kooten te dicht bij zijn onderwerp zit: hij schrijft er te aardig over. Het gezinsleven van de Van Kootens is werkelijk buitengewoon rooskleurig en liefdevol. Het is volmaakt in de zin van ‘af’ - er hoeft niets meer aan toegevoegd te worden; er zit ook geen dynamiek meer in, want die is het resultaat van positieve en negatieve krachten, en voor negativiteit, een verstoring van de harmonie, is geen ruimte. Dat kan ook niet, omdat de figuren echt bestaan. Dus komt een onderwerp als ‘vreemdgaan’ alleen in retrospectieve zin voor, als iets wat zich in een ver verleden afspeelde en waar ze overheen gegroeid zijn. Zijn kinderen, in de puberleeftijd, liggen desondanks niet dwars en zijn nooit onuitstaanbaar. Niet dat ik die onverkwikkelijke kanten van zijn gezinsleven erbij beschreven zou willen zien - dat zou echt te ver voeren - maar te veel gezelligheid is ook niet goed. Ondanks deze bedenkingen kan Van Kooten heel goed met veel warmte over het gezinsleven schrijven, iets wat je weinig tegenkomt en op zichzelf bijzonder is. Hij zou misschien over een ander gezin moeten schrijven, dat iets minder samenvalt met zijn eigen - dat zou hem in ieder geval wat meer ruimte geven om de noodzakelijke dynamiek erin te brengen. Ook in dit boek lost hij het contrastprobleem op door zichzelf als vanouds in de rol van stoethaspel op te voeren: de komiek die voortdurend struikelt over zijn eigen benen, die portemonnaies in taxi's laat liggen en waardevolle objecten in hotels en vliegtuigen, die in vijvers valt en die zichzelf in merkwaardige situaties manoeuvreert (om via onorthodoxe weg een doctorsbul te verkrijgen, of om een literaire minnares op te doen). Deze rol is hem op het lijf geschreven en hij kan er ook onnavolgbaar mee uit de voeten. Het boek wordt erdoor gered van de sentimentaliteit die een rozig gezinsleven nu eenmaal met zich
meebrengt.
Kees van Kooten tekening Siegfried Woldhek
Behalve het gezinsleven zijn er ook jeugdherinneringen in de vorm van gedichten, die ik niet zo sterk vond, en een beetje vond detoneren in de opzet van het boek. En er is het verhaal ‘Naar Delft heen’ dat als ondertitel ‘een opstel uit 1950’ heeft. Dat is flauw, want dat kan nooit: een kind van negen of tien, of hoe oud zal die geweest zijn in 1950, schrijft nooit van z'n leven zo'n lang opstel. Hoewel de kinderlijke wijze van formuleren goed getroffen is, zitten er toch kleine dingetjes in die niet des kinds zijn, bijvoorbeeld: ‘Ik wou mijn vader nog zeggen dat hij niet moest denken dat ik minder van hem hield omdat ik het niet meteen gezien had van zijn nieuwe bril, maar dat vond ik kinderachtig staan dus heb ik niet gedaan, alleen maar laten merken.’ Kinderen denken niet zo uitgesproken in termen van ‘houden van’ - dat doen ze alleen in Amerikaanse televisieseries als Bill Cosby (I love you, dad) - hoogstens zeggen ze iets als ‘mijn papa of mama is de liefste van de hele wereld’. Ook geven ze zich niet over aan bespiegelingen over wat de beste manier is om hun gevoelens te uiten. Ook een opmerking als ‘Dat onze moeders ons niet konden zien staan als ze de tafellakens uitklopten uit het bovenraam’ is te gedetailleerd. Een kind zorgt er wel voor dat zijn moeder hem niet ziet, maar verbindt dat niet met tafellakens uitkloppen.
Over het algemeen heeft Van Kootens stijl aan neologismen ingeboet, waardoor het geheel een rustiger en minder virtuoze indruk maakt, wat ik eigenlijk wel zo aangenaam vond, al is er (daarom?) ook minder slapstick om van te genieten, wat weer jammer is. Desondanks toch wel weer een boek dat je achter elkaar uitleest.
■