Revolutionair spervuur
‘Een verhoogd gevoel voor de eigen tijd’: zo omschrijft Mikhail Guerman de heersende teneur onder de schilderijen, te zien in het boek Soviet Art 1920's-1930's (uitgeverij Sovietsky Khudozhnil, Moskou/Harry N. Abrams New York, f 49,50). Het boek fungeert als catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling die in november opent in het Russisch Museum in Leningrad, gelijktijdig met een retrospectieve van Malewitsj. Guerman haalt met zijn uitspraak een oud cliché uit de sloot waarvan je je kunt afvragen wat het eigenlijk betekent, maar als je de afbeeldingen in dit boek bekijkt is het duidelijk dat het zoeken naar ‘symbolen van een nieuwe tijd’ in de Russische kunst uit deze periode meer dan ooit tot probleemstelling werd verheven. De tentoonstelling behelst een inventaris van alle collectieven en verenigingen van Russische kunstenaars in de gegeven periode, plus een aparte categorie individuen die niet ondergebracht konden worden bij deze of gene stroming. Elk collectief beijverde zich in geëxalteerde termen tot het verkopen van de laatste Ultieme Waarheid, of het nu ging om ‘de bevrijding van de schilderkunst uit haar onderworpenheid aan voorgebakken vormen van realiteit’ (het Suprematisme) of om ‘het transformeren van de authentieke revolutionaire realiteit tot realistische vormen, begrijpelijk voor de brede massa der arbeiders’. Het geheel in kleur uitgevoerde beeldkatern bestaat uit een bombardement van dicht opeengepakte afbeeldingen, die variëren van abstract analytisch kubisme tot arbeidersrealisme, met tussen de twee in een flinke hoeveelheid landschappen, stillevens en portretten, geschilderd in een min of meer naïeve stijl. Naast veel onbekende namen zijn er tot nu toe onbekende schilderijen van bekende schilders te zien, zoals een aantal in mijn ogen buitengewoon lelijke Kandinsky's en een stoere Arbeidster van
Malewitsj, gemaakt na 1932 toen abstract niet meer mocht. Al voordien, maar vooral nadien is veel sprake van ceremonieën, leiders, arbeiders en militaire overwinningen; het hoofd van Lenin verschijnt eenmaal maan-geel tussen boerenafgevaardigden op een schilderij van Sergeï Gerasimov, het hoofd van Stalin éénmaal lachend boven de feestende boeren op een schilderij van Arkady Plastov. De overheersende schilderstijl, alle hevige ideologische meningsverschillen ten spijt, is hoekig en kleurig, maar tussen het spervuur der collectieven kom je regelmatig iets tegen dat eerder liefelijk dan revolutionair genoemd mag worden, en dat ‘een kalme en onbevooroordeelde taxatie’ van het werk uit deze tijd en plaats wel rechtvaardigt, zoals een mooi stadsgezicht van Victor Prosjkin uit 1935 en een prachtige illustratie van El Lissitzky voor een joods kinderboek. In elk geval geeft dit boek - en naar ik aanneem de tentoonstelling - een levendig beeld zo niet van ‘de tijd’, dan toch van hoe men in het toenmalige Rusland meende dat de moderne tijd, vertaald in artistieke termen, eruitzag.
MH