Het vader-zoondrama van Thomas en Klaus Mann
Een diepteanalyse van hun beider homoseksualiteit
Männerweiblichkeit Zur Homosexualitat bei Klaus und Thomas Mann door Gerhard Härle Uitgever Athenaum Verlag Frankfort am Main, 412 p., f 45,-
Gerda Meijerink
Wie zich niet door de titel laat afschrikken maar op de ondertitel afgaat, kan met Männenveiblichtkeit. Zur Homosexualität bei Klaus und Thomas Mann inspannende en boeiende uren doorbrengen. De literatuurwetenschapper Gerhard Härle heeft de primaire en secundaire literatuur van Klaus en Thomas Mann doorgeploegd op zoek naar het bindende en tegelijkertijd scheidende element in leven en werk van het beroemde vader-zoon paar. Het indrukwekkende notenapparaat en de pinkdikke literatuurlijst achter in dit boek geven aan dat Härle grondig heeft gewerkt: Männerweiblichkeit is de meest complete en omvattende beschouwing op dit gebied die tot dusverre is verschenen. Gert Mattenklott, Hans Mayer, Marcel Reich-Ranicki en tientallen anderen hebben in studies en opstellen de homo-erotische en homoseksuele kanten van Thomas en Klaus Mann als een belangrijk aspect van het werk behandeld. Bij Härle gaat het niet om een ‘aspect’ maar in zijn visie is in zowel de thematiek als ook de schriftuur van beide schrijvers homoseksualiteit het constituerende element. Voor de geschoolde blik van Gerhard Härle is de tekst een glazen huis waarin niets verborgen blijft. Zijn onderzoekmethode is de psychoanalytische literatuurinterpretatie, die uitgaat van de ontdekking van Freud dat de fantasie niet vrij is, maar gebonden blijft aan zeer bepaalde fundamentele en achterhaalbare ervaringen. Bij schrijvers als Thomas en Klaus Mann, bij wie levenswerkelijkheid en romanwerkelijkheid nauw verbonden zijn (zie bijvoorbeeld de dagboeken van Thomas Mann in de perioden waarin hij aan de Zauberberg of aan Doctor Faustus schreef) is de psychoanalytische interpretatie de vruchtbaarste methode om de in esthetische vorm gegoten fantasie te onderzoeken. Dat onderzoek is daarbij niet uit op het verklaren van de tekst maar op het
‘verstehen’. Härle neemt ruimschoots de tijd om zowel zijn vertrouwen in Freuds opvattingen over homoseksualiteit als over de in diskrediet geraakte hermeneutiek te verdedigen, die hij aanvult met de laatste bevindingen uit de receptie-esthetica. En het moet gezegd worden: zijn methode leidt tot verrassende resultaten. Met de door Härle beoefende leeswijze wordt in de tekst een dimensie blootgelegd die voor de niet analytisch geschoolde lezer verborgen blijft, zeker wanneer deze niet bedacht is op de vele verkledingen en vermommingen waarin homoseksualiteit zich hullen kan. Zo toont Härle aan dat de novelle Die Betrogene, waarin de hartstocht van een oudere vrouw voor een jonge man wordt beschreven en waarin de als een belofte beschouwde opnieuw optredende menstruatie bij de vrouw een symptoom van kanker blijkt te zijn, in wezen een verhaal is waarin het drama van de homoseksuele mannelijke eros wordt verteld.
Klaus en Thomas Mann
De diepte-interpretaties van Härle zijn spannend om te lezen, maar minstens zo spannend is zijn speurtocht naar het geheim van de vaderzoon relatie, dat de sleutel levert tot het werk. Op grond van gedetailleerde biografische gegevens bewijst Härle dat de vloek die op Klaus Mann rust en hem een leven lang vervolgt, niet het schandaal van de eigen homoseksualiteit is, maar vooral het schandaal van de homoseksualiteit van de vader. Het trauma van de incestueuze vader-zoon liefde situeert Härle rond het vijfde levensjaar van Klaus. Het is een trauma dat Klaus Mann niet in staat is te verwerken, hij blijft erop gefixeerd. De vader is er wel in geslaagd om zijn ‘Schrecken’, het inzicht in de eigen homoseksuele begeerte, te verwerken en esthetisch vruchtbaar te maken. Klaus Manns onmacht om het Leitmotiv van zijn leven, de haat tegen de vader, onder ogen te zien, levert de verklaring voor wat Härle het ‘Mängelkarakter’ van Klaus' werk noemt. Het broddelwerk van de zoon wordt scherp gecontrasteerd met het meesterwerk van de vader. Terwijl Thomas Mann in staat is zich door zijn werk van zijn homoseksualiteit te bevrijden, is Klaus Mann tot zijn homoseksualiteit gedoemd omdat het voor hem het middel is om zich van zijn onbewuste haat tegen de vader te ontdoen.
Natuurlijk laat Härle niet na om af en toe aan te stippen dat dit vader-zoon drama zich niet in een vacuüm afspeelt, maar in een politieke werkelijkheid waarin het oedipale principe gedoemd is de weg van de verdringing te kiezen. Uiteindelijk is niet Klaus Mann zelf verantwoordelijk voor zijn artistieke mislukking en de onvolkomenheid van zijn leven - en ook niet de vader - maar de samenleving die de homoseksuele begeerte taboeiseert. Klaus Manns uitspraak dat zijn troost daarin bestaat dat zijn laatste uitdrukkingsmiddel het zwijgen is, moet daarom gelezen worden als een aanklacht.
■