De onderstromen werden bovenstroom
Twee sovjetkenners over Gorbatsjov
The gorbachev phenomenon A Historical Interpretation door Moshe Lewin Uitgever: Radius, Londen, 176 p., f 57,25
The gorbachev strategy Opening The Closed Society door Thomas H. Naylor Uitgever: Lexington Books, Lexington (Mass.) & Toronto, 253 p., f 63,55
Hans Oversloot
Moshe Lewin is een historicus van naam, schrijver van onder andere La paysannerie et le pouvoir soviétique 1928-1930 (1966) en Political Undercurrents in Soviet Economie Debates: From Bukharin to the Modern Reformers (1974). Zijn recent verschenen The Gorbachev Phenomenon is een van de knapste en leukste - want ideeënrijkste - boeken die ik over ‘het verschijnsel Gorbatsjov’ heb gelezen. Het is geen politieke biografie van Gorbatsjov; het houdt zich ook niet of nauwelijks bezig met speculaties over machinaties in de partijtop. Lewin is geen ‘Kremlin-kijker’, maar vooral een sociaal- en economisch-historicus.
Zijn boek heeft het karakter van een lang essay en begint met een scherpe kritiek op het concept van het ‘totalitarisme’, dat volgens hem ook nog in de jaren zeventig en tachtig het interpretatieve schema leverde voor de hoofdstroom van sovjetologen: hun aandacht zou zich vooral gericht hebben op de staat en op de door de staat geleide economie. De rest zou goeddeels buiten hun blikveld zijn gevallen.
Lewin komt inderdaad de eer toe al vroeg over de complexiteit en de rijkdom van het ‘volle leven’ in de Sovjetunie te hebben geschreven en te hebben gewezen op de politieke, sociale en sociaal-wetenschappelijke onderstromen. Het zijn ideeën en opvattingen die nu, onder Gorbatsjov, ‘bovenstromen’ zijn geworden. Lewin heeft meer gezien dan de meesten, en eerder; de conclusie van zijn Political Undercurrents blijkt achteraf voorspellende waarde te hebben gehad. Of Lewin gelijk heeft met zijn opvatting dat ‘de’ westerse sovjetologie ook in de jaren zeventig en tachtig nog gepreoccupeerd was met de sovjetstaat en met de door de staat geleide economie, betwijfel ik eigenlijk. Voor zover ‘de’ sovjetologie daarmee was gepreoccupeerd, werd ook en misschien zelfs vooral, zeker door economen, gewezen op de onmacht van ‘de staat’, op de feilen van het systeem van centraal geleide sociale en economische planning, en op wat zich in de economische sfeer op en over de rand van het ‘officieel toegestane’ afspeelde. De literatuur over het functioneren of niet functioneren van de sovjeteconomie staat de laatste tien, vijftien jaar vol met verwijzingen naar onbedoelde effecten van ‘oversturing’ en naar ontwijkende strategieën van de burgers. Het bestaan van undercurrents in het intellectuele leven in de Sovjetunie is niet helemaal aan ‘de sovjetologie’ voorbijgegaan. Het is, geloof ik, wél waar, dat historici als Moshe Lewin en Stephen E. Cohen (die, niet toevallig, beiden hebben geschreven over Nikolaj Bucharin) aan het bestaan van die ‘onderstromen’ meer waarde hebben toegekend dan de meeste andere sovjetologen en daarin ook meer reden voor goede hoop op een radicale transformatie van de sovjetmaatschappij hebben gezien.
Om een idee te geven van wat er op politiek gebied thans in de Sovjetunie gaande is wijdt Lewin een groot deel van zijn boek aan de economische, sociale en demografische ontwikkeling in de Sovjetunie sinds de opkomst van de sovjetstaat, zelfs met een terugblik naar de tsarentijd. Hoofdthema's in het eerste deel zijn de industrialisatie, de snelle verstedelijking en het met vertraging ontstaan van een echte stadscultuur in wat tot in de tweede helft van deze eeuw nog een door agrarische levensvormen en ‘bijbehorende’ (zij het juist op industrialisatie gericht) machtsstructuren gedomineerde samenleving was.
Gorbatsjov
DAVID LEVINE
Deze ‘megatrends’ leveren het kader voor het tweede deel, waarin Lewin onder meer de groei in kracht en tal van de intelligentsia, de stadsbewoners bij uitnemendheid, schildert. Het is ook in de stad dat zich een veelheid van culturen en subculturen heeft ontwikkeld, zich processen van groepsvorming hebben voorgedaan, en ideeën werden geopperd buiten de instituties om die daar van staatswege voor waren bestemd maar die daar, in ieder geval tot voor kort, onvoldoende ruimte voor lieten.
Anderzijds is door de toegenomen scholing, door de professionalisering van het kader van partij, staatsorganen en produktieorganisaties de ontvankelijkheid voor vernieuwende ideeën groter geworden: een deel van de ‘verlichte’ intelligentsia maakte al deel uit van de machthebbers binnen de partij en staat en van de produktie-organisaties - maar kreeg slechts zeer beperkte armslag. De kracht van de specialisten, van de beter opgeleiden is, aldus Lewin, dat de sovjeteconomie voor een verdere ontwikkeling van haar produktieve vermogen thans meer dan ooit van de inzet en de activiteit van de intelligentsia en de goed opgeleide arbeiders afhankelijk is. Aan de top is het besef doorgedrongen dat een grotere autonomie van de civil society en van het individu versus de staat - en dat impliceert ook een vrijere toegang tot informatie en ruimere mogelijkheden tot meningsuiting - voorwaarden zijn om dit creatieve, produktieve potentieel te kunnen aanspreken.
Lewin is positief gestemd wat betreft de mogelijkheden van slagen van de perestrojka: er zijn genoeg programma's en ideeën, er zijn geen onoverkomelijke barrières, er is politieke wil nodig, maar die politieke wil is er nu. The Gorbachev Phenomenon bevat een uitgebreide literatuurverwijzing (met veel aandacht voor het werk van sovjet-sociologen) en is voorzien van een uitstekende index.