Voorheen de koloniën
Heimweereizen naar Indonesië zijn nog altijd in trek, en nostalgie waart alom. Maar niet bij Ewald Vanvugt die kritisch is over het kolonialisme. Hij publiceerde een bundel opstellen: Het dubbele gezicht van de koloniaal (In de Knipscheer, f 27,50). Ethisch heeft Vanvugt gelijk, en dat is mooi. Stilistisch komt zijn afkeer soms neer op drammerij en dat is vervelend. Maar desondanks: Vanvugt schrijft over de opiumhandel waar hij al eerder een dikke documentaire over schreef, over Snouck Hurgronje, over de islam in Nederland, over de invoering van de karabijn in Indië, over de geschiedenis van het Knil, over koloniale kunstschatten, over Nederlands in Indonesië nu en over Bali in 1946. Een aantal artikelen is eerder gepubliceerd en hoewel vaak heel aardig, zijn ze niet echt het werk van een belezen mens die tot aan zijn nek in de materie zit. Dat zou niet erg zijn als de auteur zich iets bescheidener ten opzichte van andere geleerden zou opstellen.
Meer over Indonesië. Voor de derde maal schrijft de ex-Knil-kolonel C.A. Heshusius over de geschiedenis van de koloniale armee. Hij deed het eerst samen met de overste Zwitzer, daarna maakte hij een fotoboek met teksten en nu heeft hij een tekstboek met foto's gemaakt. Is het boek dat hij samen met Zwitzer schreef een echt stuk geschiedenis, nu lijkt het alsof het onderwerp te lang wordt uitgebaat. Het Knil van Tempo Doeloe (De Bataafsche Leeuw. f 49,50) is met veel plaatjes en een nogal brave tekst het resultaat. De titel slaat op niks en is ongetwijfeld bedacht voor de verkoop: tempo doeloe is de periode rond 1900, en dit boek loopt van 1880 tot 1950. De raciale relaties tussen de (weinige) gekleurde meerderen en de blanke minderen worden er wel heel zonnig in voorgesteld. Ook op andere punten is het boek te mild. Met name Vanvugt heeft erop gewezen dat het Knil de opiumverslaving onder soldaten officieel bevorderde, en zonder opium was het soldatenleven dan ook niet vol te houden. Helaas heeft Heshusius van dat soort beweringen te weinig nota genomen.
Een buitengewoon serieus en degelijk historicus is dr. J.J.P. de Jong. Hij promoveerde onlangs op Diplomatie of strijd, het Nederlands beleid tegenover de Indonesische Revolutie 1945-1947. In dit grote werkstuk (Boom, f 69,50) analyseert hij het beleid zoals dat vooral vanuit Den Haag werd gevoerd. Maar de Britten die na de Japanse capitulatie Java overnamen, laat hij ook niet ongemoeid. Evident is zijn kritiek op het Nederlandse beleid en zijn voorkeur voor de mens Van Mook als de betrouwbaarste onder al die hoge heren. De opzet van zijn boek maakt nodig dat het gehele verhaal van de dekolonisatie tot in details opnieuw wordt verteld, en dat sluit een herhaling van bekend materiaal in. Maar daarmee heeft De Jong behalve een studie ook een standaard- en naslagwerk geschreven. Interessant blijft overigens ook na dit boek de vraag waarom wij toch altijd impliciet aannemen dat de PvdA eigenlijk tegen de agressieve politiek van Rotnme en de rest van de KVP was. Ook De Jong neemt de indruk niet weg dat het Drees en de PvdA eigenlijk allemaal niets interesseerde. Zoals oudminister Hofstra ooit zei. Indië was voor ons een side issue. De Jong gebruikt in zijn studie ook uitspraken van ooggetuigen. Helaas nam hij in zijn literatuuropgave niet het werk van Gase op die ons toch verrast heeft met zijn interviews met de mannen van toen en met de documentatie omtrent Beel en De Quay. Tenslotte blijft ook na dit boek een van de grote intrigerende vragen hoe generaal Spoor nu eigenlijk het Haagse beleid manipuleerde en met hoeveel succes. Daarvoor is een echte goede biografie van Spoor als aparte studie waarschijnlijk onontbeerlijk. Dat doet niets af aan de waarde van De Jong die meer uit de archieven heeft weten te halen dan we wisten dat erin zat.
Over generaal Spoor verscheen kortelings een sympathiserend boek van zijn ritmeester-adjudant R.M. Smulders. Zoals bijna alle Indië-veteranen heeft Smulders een grote verering voor de generaal en diens vijanden kunnen rekenen op Smulders' welgemeende haat. Door de herinneringen aan Spoor heen zijn fragmenten gevlochten uit de levensgeschiedenissen van Smulders' strijdmakkers. Stilistisch is dat niet fraai; uitgevers doen kennelijk weinig aan het begeleiden van een auteur. Indië-veteranen zullen zich desondanks in dit boek in herkennen. Serieuze Spoorbiografen vinden er niet veel nieuws. (Generaal Spoor, De Bataafsche Leeuw, f 19,50.)
De dekolonisatie van Indië vond onder Europeanen niet alleen botte tegenstand. Het pro-Indonesische, linksgezinde tijdschrift Oriëntatie was het verzamelpunt van een club begaafde, intelligente mensen als Beb Vuyk, Rob Nieuwenhuys en Han Resink, die ondanks de oorlog van 1945-1950 toch bijdragen wisten los te krijgen van Indonesiërs als Chairil Anwar, Pramoedya en Mochtar Lubis. Er is nu een bloemlezing uit het mooiste dat in Oriëntatie (1947-1953) verscheen. Peter van Zonneveld maakte de inleiding en de keuze. Het boek dat het resultaat ervan is, bevat verhalen en gedichten van onder meer Balfas, Lubis, en Pramoedya over de ellende van de politionele acties, prachtige poëzie van Resink, Vroman en Anwar, inheemse, door Nieuwenhuys vertaalde anonieme volksgedichten, fragmenten uit Walraven, en karakteristiek proza van Boon, alias Mahieu. Opvallend hoe weinig politiek geëngageerd de Europese schrijvers waren, althans in deze bloemlezing. (Oriëntatie, Conserve, f 42,50.)
In de Maleise literatuur neemt de pantoen (orale volksgedichten) een belangrijke plaats in. Pantoens zijn kwatrijnen van een bijzondere soort, en in hun piepkleine inleiding van hun even kleine bundel vertaalde pantoens leggen Angela Rookmaaker en Alfred van der Helm uit wat de regels van deze kwatrijn behelzen. Hun vertaling is even bondig als charmant, en de uitvoering van het kleine boekje is dat ook. (Pantuns, Zeeuws Kunstenaarscentrum, Kousteensedijk 7, 4331 JE Middelburg, 01180-3 02 52, f 7,50.)
Vrouwen in Zuidoost-Azië schrijven verhalen. Marjanne Termorshuizen zocht er tweeëntwintig uit en bundelde ze in Het verwelken van de regenbloesem. De bundel ziet er vreselijk uit, als een Bouquetromannetje; de titel is sentimenteel; de ene zetfout volgt de andere op. Een inleiding ontbreekt. Kortom, vodden voor zover het de uitgever betreft. De inhoud daarentegen is interessant. Van de meeste verhalen is de structuur heel simpel en het is duidelijk dat ze uit een cultuur komen waar de orale literatuur overheerst. Een echte schrijftraditie ontwaart de lezer in de verhalen uit Maleisië, Singapore, Thailand en Indonesië niet. Maar een verteltraditie is er evident wel. De onderwerpen zijn ook karakteristiek; veel speelt zich af onder arme mensen op het platteland. Veel is ook sociaal protest dat kort, ingehouden en met understatement wordt geuit. Heel anders zijn de verhalen uit de Filippijnen, die flamboyanter zijn, ingewikkelder van structuur en in een stedelijke, welgestelde omgeving spelen. De vertaling van de verhalen is vrijwel altijd goed; wat ze te vertellen hebben is belangwekkend voor wie van literatuur en Zuidoost-Azië houdt. (Wereldvenster/Unieboek, f 24,50.)
TESSEL POLLMANN