Image-building
Maar de auteurs willen meer dan de titel van het boekje suggereert. Tegelijk met de morele toonzetting worden herhaaldelijk - meestal op dezelfde bladzijden - verklaringen aangevoerd voor de beschreven rottigheden. Zoals de moeilijkheid van de invoering van nieuwe technologie op een departement (de kwestie-Deetman), de neergang van het dualisme door de emotievolle motiezucht van het parlement zelf, de macht van de ambtenaren (Braks) of de ingewikkelde verstrengeling in belangennetwerken (Braks, de uitbreiding van de vissersvloot door de WIR bij gelijktijdige vangstbeperkingen door de EG). Alleen bij de woonsubsidies-affaire (Brokx en Gruijters) kwam openlijk de minachting om zich als bewindslieden aan de regels van het recht te houden naar voren als een factor bij de overschrijding van de politieke bevoegdheden. Tenslotte besteden de auteurs terecht ook veel aandacht aan de rol van de media in de politiek en bij de vervorming van de politieke moraal. Het gaat niet meer zo zeer om wat er in werkelijkheid gebeurt of gebeurd is, maar steeds meer uitsluitend om wat er over gezegd wordt op radio en tv. Politici als gevangenen van hun eigen image en imagebuilding.
Bij al deze pogingen om de eerder beschreven verschijnselen in een breder kader te plaatsen en te verklaren, krijgt het boek ook iets merkwaardigs. In hun poging om de mechanismen achter de politiek zichtbaar te maken, ontkrachten ze tegelijk het verfrissende morele appèl, dat de eerste inzet van hun geschrift vormt. Ze moeten nogal eens tussen de regels door relativeren en nuanceren: ‘De schuldvraag - voorzover er een schuldvraag aanwezig is in dergelijke kwesties - ligt dan ook niet alleen bij de Kamer.’ En dergelijke. Hoe nu de mogelijkheden van een herstel van de politieke moraal zich verhouden tot de moeilijkheden van de hedendaagse politiek wordt wel af en toe aangestipt, maar toch uiteindelijk te weinig uitgewerkt en doordacht.
Over de neergang van het dualisme schrijven ze behartigenswaardige woorden, maar tegelijk zijn ze fair genoeg om te erkennen dat het staatsrecht in deze kwestie niet vastligt of iets voorschrijft. In voorgaande perioden heerste het toen alom geprezen monisme. Juist in het staatsrecht is de macht van de politiek groter dan een wenselijk geachte politieke moraal.
Maar in de interessante beschouwingen over de oorzaken van de betreurde neergang van die politieke moraal, krijgt het boek een dubbelkarakter. Misschien zitten de bestuurskundige analyses van Kuypers de geëngageerde beschrijvingen van Mak in de weg. Als aanzet tot een integraal traktaat over politiek en moraal schiet het echter in deze vorm nog duidelijk te kort. Daar is het ook te kort voor.
Maar het boekje wil nóg meer. In het derde deel worden de affaires, de verklaringen en de ingewikkelde verhouding tussen macht en moraal, politiek en moraal, allemaal te zamen nog een keer in een cultuurfilosofisch perspectief geplaatst. Een snufje Machiavelli en Nietzsche, een vleugje Foucault en Baudrillard. Geen zwaar cultuurpessimisme, maar juist een gematigd realisme: ‘Niet de revolutionaire utopie van de jaren zestig, niet het kortzichtig eigenbelang van de jaren tachtig, maar een nuchtere sociale betrokkenheid, zonder zichzelf te verliezen, vanuit het besef dat we het met zijn allen uiteindelijk samen moeten rooien.’ De neergang van de officiële politiek wordt gecontrasteerd met de zachte chaos van de officieuze maatschappij, zoals die wordt toegelicht met een schets van het dagelijkse leven in de Conradstraat en het wel en wee van het sympathieke filosofentijdschrift Krisis. Dit deel heeft nog geen evenwicht gevonden: de kleurrijke observaties van het alledaagse, wat onoverzichtelijke en soms afzichtelijke Amsterdam steken wel erg schril af tegen de grote woorden en de dramatische effecten die de auteurs ook niet schuwen: ‘Ook de ethiek, waar het in dit boekje uiteindelijk allemaal om gaat, kan in een dergelijke situatie niet tot ontwikkeling komen. Daarvoor ontbreekt de basis. En waar aansluiting met het leven ontbreekt, - bestaat alleen de macht.’
Op de op één na laatste bladzijde komen ze aldus onverstoorbaar erop los filosoferend tot de relativerende conclusie dat het ‘in deze gedachtengang geen zin heeft om zich druk te maken over het verval van de politieke zeden’, om dan toch nog op de laatste bladzijde te eindigen zoals het ook begon: ‘Wat we wel weten is dat de erosie van de politieke zeden zijn grenzen nadert en dat een nieuwe waarheid en een nieuwe moraal zich in de chaos van improvisatie en overleven beginnen af te tekenen.’
Met zulke grote woorden over nieuwe waarheid en nieuwe moraal moet je voorzichtig blijven, maar voor wie zijn verstand en hart bij elkaar houdt en zich betrokken voelt bij de handhaving van de kwaliteit van rechtsstaat en democratie in Nederland, is Aangeschoten wild een mooi geschrift. Een eerlijk en intelligent pleidooi voor een herwaardering van een zichtbare politieke moraal.
■