Werkster
Het persoonlijke en politieke zijn daarbij sterk met elkaar verweven; niet omwille van een of ander feministisch dogma maar vanuit de overtuiging dat beide zaken een belangrijke rol spelen in het leven van mensen. Haar aanpak maakt de politiek menselijker en minder afstandelijk terwijl het privé-leven juist maatschappelijker en politieker wordt. Aan planning van haar levensloop heeft ze nooit gedaan. ‘Voor de grote dingen van het leven heb ik in mijn jeugd geen bewust en uitvoerig plan gemaakt en ik geloof niet dat ik erg in termen van een carrière dacht,’ schrijft ze. Maar gezien de veranderende tijd ziet ze dat voor haar kleindochters, aan wie ze het boek opdraagt, nog niet als zo'n gekke gedachte. De kentering in de tijd, die een fundamentele wijziging in de man-vrouwverhouding met zich bracht, is nu achter de rug, meent ze. De toekomst moet vanuit die veranderde verhouding worden gezien en die stelt zo zijn eigen eisen.
De titel van het boek is ontleend aan een gesprek dat ze in november 1945 had met PvdA-leider Koos Vorrink nadat ze zonder enige raadpleging was benoemd in het naoorlogse noodparlement. ‘Er moet een vrouw in’, was zijn verweer toen Hilda vroeg naar het waarom. ‘Hij zegt niet:’, schrijft ze, ‘Vrouwen hebben een andere aanpak dan wij.’ Ook niet: ‘We willen meer vrouwen een kans geven zich politiek te ontplooien.’ En al helemaal niet: ‘Wij willen juist jou!’ Alleen maar dat ene domme antwoord. Tenslotte heb ik gezegd: ‘Nou dan nemen jullie de werkster van het partijbureau maar, dat is ook een vrouw’.’
Het antwoord is typerend voor de schrijfster die uit het boek naar voren komt als iemand voor wie een kritische mening en zelfstandig denken belangrijker zijn dan de nestwarmte van een partij of beweging.
Haar actie voor de oppositionelen Schmidt en De Kadt bracht haar in de jaren dertig al in conflict met de Groningse afdeling van de SDAP. Nu laat ze Nieuw Links niet zonder kritisch commentaar. Ze verwijt de toenmalige oppositie geen nieuwe visie te hebben gebracht in het denken over een socialistische maatschappij of een socialistisch beleid. Integendeel: ‘Veel van hun acties zijn verzand in eindeloos gezeur over futiliteiten en detailkwesties.’ De huidige PvdA spaart ze al evenmin. ‘Wat mij wel meer is gaan hinderen is het gebrek aan theoretische belangstelling dat nu al jaren heerst in de PvdA (...) Een socialistische partij kan toch eigenlijk niet bestaan zonder een toekomstvisie en zonder de formulering van een alternatief beleid.’ Tevergeefs zoekt men naar het antwoord op de vraag of Schuivende Panelen daarvoor zou kunnen dienen. Kennelijk was dat stuk nog te vers.
Hilda Verwey-Jonker behoorde duidelijk tot de sociaal-democratische intellectuele kring die zich in de jaren twintig bezighield met theorievorming en maatschappijvernieuwing. Het is een houding die haar regelmatig in aanvaring brengt met bevriende bewegingen. Zoals gezegd, met de SDAP, maar ook met de feministische beweging uit de jaren zeventig die tegenover het rationele nogal eens het, met name vrouwelijke, gevoel plaatste. Hilda Verwey had het niet zo op speciale ‘feminiene waarden’. ‘Ik was niet van plan mijn eigen hersens buiten werking te stellen,’ schrijft ze. Liever omstreden standpunten (als reactie op vergrijzing en ontgroening pleit ze bijvoorbeeld voor meer baby's, hetgeen felle reacties uitlokte in de vrouwenbeweging) dan geen standpunten.
Ook de irrationele vormen van bevoogding van regeringszijde moeten het ontgelden. In een prachtige beschrijving van het vooroorlogse werk voor joodse vluchtelingen, waar ze eveneens actief aan deelnam, spot ze: ‘De zaken die écht moeilijk lagen, liet ze aan ons over, maar met de naar ons gevoel onbelangrijke dingen, die we best zelf konden regelen, bemoeide ze zich des te meer.’ ‘Bevelen van de regering,’ vond ze, konden daarom maar beter worden genegeerd totdat zij zichzelf van de redelijkheid ervan had kunnen overtuigen.
Ongetwijfeld is het boek een bijdrage aan de geschiedschrijving van de sociaal-democratie en de vrouwenbeweging. Maar het is meer dan een interessante beschrijving van dingen die voorbij zijn. Er loopt een rode draad door het boek, al meen ik niet dat dat het besef is dat er een fundamentele wijziging heeft plaatsgehad in de man-vrouwverhouding zoals op de achterflap wordt vermeld. Veeleer komt Hilda Verwey naar voren als een vrouw die zich richt tegen iedere vorm van bevoogding, voor wie de strijd voor emancipatie centraal staat. Dat verklaart haar authentieke betrokkenheid bij de arbeiders- en vrouwenbeweging maar ook bij culturele minderheden. Voor haar staat de eigen waarde van ieder mens voorop. In een van de laatste hoofdstukken van het boek komt dat nog eens op schitterende wijze tot uiting. Daarin hekelt ze ‘het probleem van de vergrijzing’ en pleit ze onder de titel ‘Verworven jaren’ voor de emancipatie van ouderen. De vitale oudere, die niet verzorgd en verpleegd hoeft te worden, wordt niet erkend, schrijft ze. Opnieuw is het een eigen ervaring waarmee ze haar mening onderstreept. Met ironie verhaalt ze van haar gepensioneerde broer die hertrouwde met een bruid die eveneens tegen de zestig liep. Op het stadhuis sprak de ambtenaar van de burgerlijke stand volgens de vaste routine: ‘U verlaat nu uw vertrouwde ouderlijk huis en gaat tezamen verder...’
De boodschap van de schrijfster is duidelijk: ouderen moeten zich emanciperen en de voorwaarden daarvoor afdwingen, desnoods door een coalitie te sluiten met de jonge generatie die zo hun eigen grieven heeft tegen de machtige middengeneratie van circa vijfendertig tot vijfenvijftig jaar. De oproep is voor Hilda Verwey-Jonker niet nieuw. Het is slechts de zoveelste fase in haar eigen strijd voor emancipatie.
■
Ina Brouwer is politica en publiceerde ‘Tussentijds.’ Dagboeknotities en beschouwingen over politieke vernieuwing (Staatsuitgeverij 1988)