Drs. P.
Theo Thijssen, Kees de jongen
Een jongen die daar zomaar liep..
Drs. P. (H.H. Polzer) werd in 1919 in Thun, Zwitserland, geboren, en groeide vanaf 1922 in Nederland op. Als bedrijfseconomisch doctorandus werkte hij tot 1962 in het reclamevak. Sinds die tijd rijmkundige.
Theo Thijssens Kees de jongen is uitgegeven door Unieboek, f 27,50.
Dit is een van de beste Nederlandse romans die ik ken (de andere is Villa des Roses van Willem Elsschot).
Laat ik eerst vertellen waar het over gaat. De hoofdpersoon is een jaar of tien, elf, en zoon van een schoenwinkelier in de Jordaan. Hij heeft voorts een moeder, een jonger zusje en een klein broertje. Zijn zeurige, krenterige grootouders van vaderszijde treden ook in het boek op, evenals een oom en tante, schoolvriendjes enzovoort. Hij is verliefd op Rosa Overbeek die bij hem in de klas zit.
Eigenlijk is het een heel gewoon verhaal. Er zitten geen lollige, seksuele of misdadige activiteiten in; er gebeurt niets fantastisch. De winkel gaat over de kop en zijn vader - altijd al ziekelijk - komt te sterven. Fatsoenlijke armoede, waarvan hij zich wel bewust is.
Dit klinkt allemaal tobberig, maar Kees de jongen is absoluut geen klachtenboek. De verstandhouding in huis is goed, en zijn moeder zit niet bij de pakken neer. Tegenslagen, gebrek, kou en verdriet worden verwerkt. Hij komt op school behoorlijk mee.
En dat klinkt dan weer braaf, alsof er dadelijk een Blijde Boodschap in beeld komt. Gelukkig niet: het betreft hier een normaal gezin dat zich weet te handhaven. Dat maakt het lezen zo prettig, zelfs als er tragische dingen gebeuren; dat, en vooral nog iets anders waar ik later op kom.
Het speelt een tijd geleden. Radio en automobilisme bestaan nog niet eens, en je komt soms verschijnselen tegen als turf stoken. Maar de taal is niet ouderwets.
Wat maakt dit pretentieloze boek over helemaal niet bijzondere mensen dan zo buitengewoon?
In de eerste plaats is het magnifiek geschreven. Ik bedoel niet mooi of scherpzinnig, maar woord voor woord goed. Je gelooft het en beleeft het mee. Hier is geen literator bezig die het allemaal zo diepgevoelig of deskundig of taboedoorbrekend kan presenteren. Dit verhaal gebeurt: het onderwerp vertelt zichzelf, zonder ‘stijl’.
Natuurlijk had het onderwerp iemand nodig die het op papier zette. Dat was Theo Thijssen (1879-1943), schoolmeester in Amsterdam, ook nog lid van de Tweede Kamer voor de SDAP (vooroorlogse PvdA) en auteur van onder meer Schoolland, De gelukkige klas, Het grijze kind en Het taaie ongerief; en gebruiker van de spelling-Kollewijn: lelik, tipies, maar nog niet in Kees de jongen.
Theo Thijssen komt in het boek niet voor. Of toch hoogstens als figurant (voorzover hij inzake de onderwijzer van Kees aan zichzelf dacht). Maar in geen geval als iemand die voortdurend laat merken dat hij het verzonnen heeft en op zijn onnavolgbare manier beschrijft.
Theo Thijssen
Drs. P.
Dit is nu eens iemand die een jongen creëert, begrijpt en zijn gang laat gaan.
En daarin zit de andere kwaliteit: Kees praat, denkt en doet als een jongen, iedere jongen - niet als een literair produkt.
Let wel, het is een hij-verhaal, in de onvoltooid verleden tijd; er is dus enige afstand tussen hem en de tekst. Als ik-verhaal zou het minder genietbaar zijn geworden, en zeker niet geloofwaardiger. Kees, ik zeg het opnieuw, is een normale jongen die sommen maakt, boodschappen doet, speelt en soms bedroefd is. Verder heeft hij dagdromen; dat is ook normaal.
Die dagdromen zijn romantisch en berusten op lectuur - boeken met ridders, zeerobben, woudlopers en zo meer. Ze vertonen dan ook een apart, nogal verheven woordgebruik en ontstaan moeiteloos uit allerlei situaties.
Bijvoorbeeld: hij heeft een afdankertje van zijn grootmoeder gekregen, een mantel van degelijke stof, die een soort kleermaker voor zijn formaat heeft ingericht. Het werd een rotjasje en hij loopt voor gek. Maar hij moet dat ding aan, want geld voor een echte jas is er niet. Dus gaat hij fantaseren: voorbijgangers kijken verrast en nieuwsgierig naar zijn kleding. ‘Hé wat zou dat voor een knaap zijn in die jas van uitheemse snit? Hij heeft iets edels over zich.’ En zo verder, tot hij thuis komt en meteen naar het water-en-vuurvrouwtje wordt gestuurd; of zoiets alledaags.
Die dagdromen zijn een onderdeel van zijn bestaan en verschijnen vaak, maar krijgen geen speciale behandeling. Het is en blijft Kees, ook al heeft hij dan ineens een vereelte knuist of opzienbarend muzikaal talent.
Gerben Hellinga bewerkte het boek meesterlijk voor toneel, en wel door de hoofdrol aan twee acteurs te geven. Ze waren gelijk gekleed, waren samen aanwezig en bewogen synchroon - totdat de droom-Kees zijn eigen avontuur binnenstapte.
Meermalen heb ik Kees de jongen gelezen, voor het eerst toen ik een paar jaar ouder was dan hij. Nooit kwam ik er iets in tegen dat bedacht aandeed, dat voortkwam uit mooischrijverij of effectgedoe.
Het eindigt met de woorden een jongen die daar zomaar liep... Dat is in feite zo. Toch is Kees een jongen die je nooit zult vergeten; die je nooit meer zou willen missen. Een van je beste vrienden.
■