wij voelen, zo hevig de pijn!’
Illustratie bij “Deirdre en de zonen van Usnach”, houtsnede van B. Esser (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
Ik behoor nu iets te gaan zeggen over de stijl van het boekje, over de inhoud en de plaats van de novelle binnen het werk van Roland Holst, maar ik weet er geen bal meer van en ik heb geen zin om het te herlezen. Waarom moet ik het hier dan vermelden? Omdat ik toen, op m'n veertiende, voor de eerste keer zo verschrikkelijk gegrepen werd door het lezen van een boek dat ik nu nog steeds een enkele keer een boek opensla in de hoop die ouwe valse liefdeslulkoek van Roland Holst tegen te komen. Hij schijnt in zijn tijd elke rok die zijn pad kruiste aan de binnenkant bekeken te hebben (dat kon toen nog, de geile beer die zich als dichter vermomde), hij zoop tot 'ie er bij neerviel en hij at uitsluitend uit blik. Dit laatste komt als een teleurstelling, want een dichter als Roland H. hoort bijzondere gerechten te verteren, maar nee hij vrat uit blik. En schreef een boekje over een meisje dat Deirdre heette en verliefd was - geloof ik - op de zonen van Usnach of de zonen van Usnach waren verliefd op haar en het liep in ieder geval allemaal tragisch af.
Verdomd, ik herinner me dat ik op de rand van mijn ijzeren ledikant zat, het boekje dat ik had meegenomen uit de schoolbibliotheek lag op mijn schoot, beneden klonk het getetter van de televisie (ook dat nog: Willem Duys die toen nog Willem O Duys heette) en ik zat te janken omdat ik zo eenzaam en onbegrepen was en alleen in deze dichter, Adriaan Roland Holst, een zielsgenoot trof die net zo verlaten en geniaal was als ik.
De grote dichter was een zeer aardse man. Hij zoop, naaide, vrat conserven, deed een lief middagdutje en droomde over de verte, een land ergens ver weg waar hij naar verlangde. Dat verlangen naar de verte, dat brandde in mijn adolescentenziel. Want ik verlangde ook terwijl beneden Willem Duys in een vissekom zwom en buiten de pauwen door een dolle hond aan stukken werden gescheurd en in Parijs studenten de verbeelding aan de macht wilden hebben. Jezus, dat had die Roland Holst toch al lang gedaan?
■