Geerten Meijsing
Maurice Barrès, Le culte du moi
Heftige aandoeningen
Geerten Meijsing (1950), in wie inbegrepen Joyce & Co en Eefje Wijnberg, werkt op heden aan het complimentaire romandeel van Veranderlijk & wisselvallig.
Le culte du moi is verkrijgbaar als pocket van uitgeverij ‘10-18’, f 15,-.
Het valt me niet gemakkelijk te kiezen uit de vele adolescenten in de literatuur die voor mij belangrijk zijn geweest, in mijn adolescentie, en dat nog steeds zijn - waant niet elke schrijver zich een eeuwige jongeling? Of is het anders niet, bij het besef van zijn eigen verval, zijn streven zo'n jongeling eeuwig te laten leven in een boek dat op dezelfde onsterfelijkheid aanspraak wil maken?
Ik voel het bijna als verraad aan Oke van Bertil Malmberg (het eerste boek dat ik ooit las), aan het merkwaardige muzikale leven van de toonkunstenaar Joseph Berglinger, die net als zijn schepper Wilhelm Heinrich Wackenroder op vijfentwintigjarige leeftijd stierf, aan de Erwin uit Der Garten der Erkenntnis van Leopold Andrian, en diens vriend Andreas of de koopmanszoon van Hugo von Hofmannsthal, die allemaal niet veel ouder zijn geworden, als ik tenslotte, na gewetensonderzoek, uitkom bij de jongeling die mij op de leeftijd van mijn literaire vorming het eerst en het sterkst beïnvloed heeft.
Dat is de hoofdpersoon. Philippe, van Maurice Barrès (1862-1923) in Le culte du moi. Ik las het boek in de laatste jaren van de middelbare school, en het heeft mijn leven gestalte gegeven, misschien meer dan enig ander boek. (Nu ik mezelf toch aan een gewetensonderzoek onderwerp, moet ik bekennen dat Stephen Dedalus uit Stephen Hero van James Joyce in dezelfde tijd ook van vitale invloed was.) Destijds las ik het boek in de livre de poche-editie, nu ligt het in een witgebonden uitgave van Plon op het spreekwoordelijke nachtkastje. (Ik heb geen nachtkastje - ooit woonde ik in een huis dat uit armoede bijna geheel was ingericht met een arsenaal van verschillendsoortige nachtkastjes; nu kan ik geen nachtkastjes meer zien - en ik kan ook niet lezen in bed; maar ik bedoel dat het boek, dat niet zoals de meeste van mijn boeken op onbereikbare plaatsen in dozen is opgeslagen, en dat met me meereist in de bibliotheek die ik noodzakelijk voor mijn geestelijke inrichting acht - het staat dus gewoon in de kast - een livre de chevet is; zou ik alle boeken die voor die titel in aanmerking komen bij de hand willen hebben naast mijn bed, dan zou ik een nachtkastje ter grootte van een flinke kloostertafel nodig hebben.)
Boekomslag van ‘Le cutts du mol’
Ik heb het boek lang niet gelezen, maar twee zinnen eruit kan ik blind citeren:
‘EERSTE PRINCIPE: We zijn nooit zo gelukkig als op momenten van vervoering. TWEEDE PRINCIPE: Wat het plezier van de vervoering nog versterkt is de analyse daarvan.’
Wanneer ik het boek weer opensla, word ik aanstonds bevangen door dezelfde huivering van weleer. Ik kan het met geen ander boek vergelijken: deze curieuze mengeling van dromerige poëzie, vrijmoedig dandyisme en zelfverzekerde morele introspectie; niet echt een roman, ofschoon er wel een psychologische ontwikkeling in zit en de verworven inzichten op het eind verschillen van de argeloze uitgangshouding, ook geen duidelijk manifest - daarvoor nemen de beschrijvende gedeelten en de overdadige decors een te opvallende plaats in; misschien een kruising tussen een ideeënro-